Huurconflict Belgisch consulaat in Jeruzalem onderzocht

buiten [640x480]“Huurconflict mag de diplomatieke relaties tussen beide landen niet in het gedrang brengen”: Woordvoerder Buitenlandse Zaken, Bart Ouvry

DOOR SAVASORDA

“Rechtbank in Jeruzalem veroordeelt België bij verstek tot het betalen van 2,5 miljoen euro achterstallige huur”, lazen we in de krant van 15/12/09. Het huurconflict om Villa Salameh, waar het Belgisch consulaat –generaal gevestigd is, heeft een lange voorgeschiedenis. De villa wordt gebruikt als ambtswoning van de consul- generaal, voor officiële recepties en als archiefruimte. De diensten ten behoeve van de Belgische burgers gebeuren vanuit het Belgische consulaat dat in Oost- Jeruzalem gevestigd is terwijl de Belgische ambassade zich in Tel Aviv bevindt. Savasorda was ter plaatse en probeerde het juridisch kluwen te ontwarren.

Villa Salameh, een paleis in art deco

“De villa in art-decostijl op nummer 21 in de Balfour Street is een architecturaal meesterwerk van de Franse architect Marcel Favier”, staat te lezen in onze toeristische gids van Jeruzalem. Favier kwam naar Jeruzalem om er een nieuw Frans consulaat te bouwen, nadat het vorige in de aardbeving van 1927 verwoest was. Rond diezelfde periode werden in Jeruzalem nieuwe woonwijken aangelegd, zoals bijvoorbeeld de Talbieh-wijk. Constantine Salameh had er grond gekocht van het Grieks-orthodoxe patriarchaat en Favier kreeg de opdracht om voor hem een villa te bouwen in dezelfde stijl als het Franse consulaat. Talbieh werd een nieuwe residentiële buurt, waar voornamelijk christelijke Arabieren zich vestigden. De in Beiroet geboren ondernemer Constantine Salameh vertoefde voor zaken vaak in het buitenland en in zijn villa in Jeruzalem kwam heel wat volk over de vloer. Avraham Habilo, een telg uit een oude Sefardische familie in Jeruzalem, was er regelmatig te gast en Eliahu Eliachar, lid van een Joodse familie die ook al heel lang in Jeruzalem woonde, was goed bevriend met Salameh. Over het verblijf van de familie Salameh in Jeruzalem, getuigde Avraham Habilo: “Aan het mooie leven van de Salameh’s in Jeruzalem kwam een einde in de nasleep van de VN-resolutie van november 1947, die het verdelingsplan van het voormalige Britse Palestina goedkeurde”. Het plan beschouwde Jeruzalem als een ‘corpus separatus’, dat onder internationale controle moest komen: dat is echter anders uitgedraaid. Jeruzalem werd het middelpunt van het strijdtoneel. Heel wat Arabische bewoners van de Talbieh-wijk begonnen die te verlaten vanaf februari 1948, dus voor de onafhankelijkheidsoorlog. Salameh volgde de raad op van zijn goede Joodse vriend Eliahu Eliachar en bleef in Jeruzalem. Maar zijn aanwezigheid in Jeruzalem trok de aandacht van Arabische verzetsleiders. Habilo getuigt hierover: “Eliachar heeft mij dikwijls verteld dat de familie van Salameh doodsbedreigingen ontvangen had van Arabieren uit de Oude Stad. Hun aanwezigheid toonde namelijk aan dat het mogelijk was om met de Joden samen te wonen”. Na deze dreigementen verlieten Salameh en zijn familie op 13 maart 1948 in allerijl Jeruzalem, met de wagen en een beetje bagage, als één van de laatste Arabische bewoners in de wijk. Was hij langer gebleven dan waren hij en zijn familie mogelijke slachtoffers  van een aanslag: ook toen dagelijkse kost.

kadertekst

Tante van Bibi Netanyahu kreeg de sleutels van de villa…

De secretaresse van de Belgische consul, Esther Milikovsky was gehuwd met Saadia Milikovsky, de broer van Ben Zion Netanyahu, de vader van Israëls huidige eerste minister, Benjamin Netanyahu… Zij werd op een dag opgebeld door Salameh. Hij stelde haar voor dat hij haar de sleutels voor de villa zou bezorgen, want hij geloofde dat hij slechts enkele weken afwezig zou zijn. Milikovsky verzekerde hem dat zij de verantwoordelijkheid voor het huis op zich zou nemen wanneer het Belgische consulaat-generaal er zou intrekken. Salameh vroeg haar om discreet te blijven over dat plan, want hij vreesde dat het langs Arabische kant zou kunnen gedwarsboomd worden. Milikovsky ontving de sleutels en de inventaris van de bezittingen die de Salameh familie achter gelaten had. Ze zag Salameh echter nooit terug en hield de sleutels al die tijd bij.

Het Belgisch consulaat

De toenmalige Belgische consul, Jan Nieuwenhuis, behoorde ook tot de vriendenkring van Salameh. Vooraleer te vertrekken had Salameh een plan voorbereid om zijn villa te verhuren aan het Belgische consulaat-generaal. Op 7 februari schreef Nieuwenhuis een brief aan Salameh, waarin hij bevestigde dat hij de villa zou huren volgens de overeengekomen voorwaarden, de huursom werd evenwel niet in de brief vermeld. Het consulaat zou enkel een deel van de villa betrekken, in de andere ruimtes werden de eigendommen van Salameh achter slot bijeengebracht.

Toen de Britten zich op 14 mei 1948 uit het mandaatgebied terugtrokken, werd aan Joodse kant de staat Israël geproclameerd. De pas opgerichte staat werd nog dezelfde dag door een coalitie van Arabische landen en lokale milities aangevallen. Maar Israël haalde het, tegen alle verwachtingen in. Jeruzalem werd de facto een verdeelde stad: Israël had het westelijk gedeelte in handen, waarbinnen de villa Salameh gelegen was. Het Belgische consulaat bleef er gevestigd en de huur werd verder betaald aan Constantine Salameh, die inmiddels Egyptisch staatsburger geworden was. Oost-Jeruzalem – met de Oude Stad –  kwam onder Jordaanse heerschappij. Dit hield in dat de Joden geen toegang hadden tot de Klaagmuur, hun heiligste plaats. Van het plan om Jeruzalem als corpus separatus onder internationale controle te brengen, kwam niets in huis. Tegelijkertijd werden honderdduizenden Joden uit de Arabische wereld verdreven, waarbij ze al hun bezittingen moesten achterlaten. De meesten van hen trokken naar Israël en kwamen er in tentenkampen terecht. De inwijkelingen werden vrij snel ingeburgerd in de jonge Israëlische staat die in ijltempo opgebouwd werd. De Arabieren wezen elke vredesregeling met Israël van de hand en er werd niets ondernomen om de vluchtelingen te integreren op de plaatsen waar ze gestrand waren. Tot vandaag blijven de Arabische leiders ervoor opteren om van deze mensen en hun nakomelingen ‘generatievluchtelingen’ te maken.

De Absentee Property Law /wet over de eigendom van de afwezigen (1950)

Het Israëlische parlement (de Knesset) stemde in 1950 de Absentee Property Law om tot een regeling te komen in de kwestie van het landbezit van diegenen die het land ontvlucht waren. Absentees zijn volgens deze wet diegenen die zich in de periode tussen november 1947 en september 1948 buiten het grondgebied van Israël bevonden. Volgens deze wet werden hun eigendommen overgemaakt aan de Beheerder van het ‘Absentee Property’. Via een latere wet werden deze bezittingen overgemaakt aan de Israël Land Administration. De reden voor de Absentee Property Law was simpel. Als nieuwe jonge hoofdstad kon Jeruzalem het zich niet permitteren dat duizenden leegstaande gebouwen stonden te verkrotten. En in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, kan er door de gedupeerden beroep worden aangetekend en kan er compensatie aangevraagd worden – via de  Validation and Compensation Law.

Uit een studie van 1993 blijkt dat er toen al 14.692 Arabische schadeclaims waren ingediend. Op dat moment waren er al regelingen getroffen in verband met 200.905 dunam land (1 dunam is 1.000 m²).

België erkende echter de Absentee Property Law niet, aldus voormalig minister van Buitenlandse Zaken De Gucht, en betaalde de huur verder aan de familie Salameh. Israël liet dit oogluikend toe. In het begin van de jaren ’80 probeerde België de villa te kopen, maar het zag hiervan af door het wankele ‘statuut’ van de eigendomspapieren. In 1983 verkocht Constantine Salameh zijn villa aan Israël. De Joodse staat betaalde hem $ 700.000, een pak geld voor die tijd dat aantoont dat Israël de daadwerkelijke waarde betaalde voor het pand. Salameh deed met de verkoop ook afstand van zijn rechten. Maar de zonen Salameh – Constantine overleed in 1990 in Beiroet op de gezegende leeftijd van 103 jaar – houden vol dat dit gebeurde onder dwang en met verlies. Sindsdien betaalt België geen huur meer omdat “dit anders zou neerkomen op de erkenning van een eigendomstitel”. In 2000 verkocht Israël het eigendom aan Sofrim, een immobiliënvennootschap in handen van zakenman David Sofer. Ook op diens aanmaningen tot betalen werd door de Belgen niet gereageerd. Eind 2008 werd België uiteindelijk voor de rechtbank in Jeruzalem gedaagd, een jaar later velde de rechter zijn vonnis. De rechter had bijgevolg ruim de tijd om de eigendomsbewijzen na te trekken…


België veroordeeld tot het betalen van NIS 1,4 miljoen

België betwist de rechtsgeldigheid van de eigendomsbewijzen, want het erkent de wettelijke basis van de Absentee Property Law niet. Het daagde ook niet op in de rechtbank omdat het de bevoegdheid van de Israëlische rechtbanken in vraag stelt. In de ogen van België is Jeruzalem niet de hoofdstad van Israël, maar een ‘corpus separatus. Daarom hebben de Israëlische rechtbanken er volgens België geen bevoegdheid. Dit lijkt ons een puur theoretisch standpunt. Het niet betalen van huur valt onder het burgerlijk recht: dit is noodzakelijkerwijs een nationaal recht, in dit geval het Israëlische recht. Wel moet er een onderscheid gemaakt worden tussen het vonnis en de uitvoerbaarheid ervan. Als de Israëlische rechter het vonnis wil uitvoeren moet er rekening gehouden worden met het bijzondere karakter van een consulaire vertegenwoordiging, dat aan internationale regels onderworpen is. Bepalingen van de Weense Conventie over de Consulaire betrekkingen (1963), kunnen de uitvoering van het vonnis bemoeilijken. Ofwel laat België het vonnis op vrijwillige basis uitvoeren, ofwel zal men op zoek moeten gaan naar een overeenkomst tussen de verschillende partijen. De woordvoerder van het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken, Bart Ouvry, verklaarde aan Joods Actueel dat België nota genomen had van het vonnis en dat het een oplossing wilde zoeken die voor beide partijen bevredigend was. Ouvry beklemtoonde dat de afwikkeling van deze kwestie de diplomatieke relaties tussen beide landen op geen enkele manier mocht beschadigen.

Reacties in de media

De Belgische pers bracht het relaas van het vonnis vrij zakelijk en de feiten werden niet opgeblazen. Met de titel “Wie is eigenaar van het Belgische consulaat in Jeruzalem?” haalt De Morgen online het scherpst uit. “Salameh vluchtte naar Libanon door het geweld dat aan de oprichting van de staat Israël voorafging”, meldt de site, zonder te vermelden dat de doodsbedreiging van de kant van de Arabische stadsgenoten van Salameh kwam. Het artikel eindigt met de stoere uitspraak: “De Belgische ambassadeur in Israël liet Israël weten dat het gebouw volgens ons land illegaal verworven werd door de Israëlische staat”. In ‘De Standaard Online’ werd een discussieforum gelinkt aan het artikel over de kwestie. Zoals zoveel fora op het internet, ontaardde dit in een puur anti-Joodse hetze. In één adem wordt Israël vergeleken met de nazi’s: “het is een land waar vrouwen- en kindermoordenaars beschermd worden en staatseer krijgen, het ‘uitverkoren volk’ denkt beter te zijn dan de rest”, aldus een lezer. Een andere reactie stelt dat: “het huidige antisemitisme in Europa toe te schrijven is aan de acties van Israël, het misbruiken van de Holocaust, het constant uithangen van ‘slachtoffer’ en het mishandelen van de Palestijnen”. En natuurlijk wordt Israëls politiek gelijkgesteld met Hitler en vindt een andere blogger dat “de Joden de compensatie die ze gekregen hebben voor de confiscatie van hun eigendommen door de nazi’s dan ook maar moeten terugbetalen”. Het is duidelijk dat de anonimiteit van een schuilnaam voor een aantal Vlamingen een uitnodiging is tot platvloers antisemitisme, het platform van een kwaliteitskrant onwaardig.

Besluit

Advertentie

De lotgevallen van de Salameh’s – hoe pijnlijk ze ook voor de betrokkenen waren – zijn maar één van de vele dramatische gevolgen van de oorlog(en). Toch is dit diplomatieke incident een negatie van in de propaganda gekoesterde clichés. De familie Salameh werd niet door de Joden verjaagd en het waren geen ‘arme Palestijnse boeren’, maar internationale grootgrondbezitters. De familie werd onteigend, maar ontving hiervoor een ruime vergoeding. Het is met andere woorden een genuanceerd verhaal en staat daarom mijlenver van het zwart-wit beeld dat (al te vaak) van Israël gepresenteerd wordt.

Deze kwestie moet een oplossing krijgen, waarin alle betrokkenen zich kunnen vinden. Spijtig dat er na 30 jaar ruzie en onbegrip, een rechtszaak nodig was om tot dit inzicht te komen.