Plechtigheid voor de Rechtvaardigen Onder de Volkeren in Limoges

Tijdens de Holocaust werden miljoenen Joden systematisch vervolgd en vermoord door de nazi’s. Slechts een minderheid van niet-Joodse burgers bood in dit klimaat van extreem gevaar hulp aan vervolgde Joden. Degenen die hun eigen leven riskeerden om anderen te redden, worden door Israël en vooral vandaag de “Claims Conference” geëerd met de titel “Rechtvaardige onder de Volkeren”.

Door Andy Vermaut

Iedere Rechtvaardige ontving al een medaille met de Talmud-inscriptie “Wie één leven redt, redt de hele wereld”. Hun namen worden vereeuwigd op de Erewand in de Tuin der Rechtvaardigen in Yad Vashem te Jeruzalem en de Claims Conference zet hen vandaag op 6 maart 2025 extra in de bloemetjes en dit in het prachtige stadhuis van Limoges.

Het toekennen van de titel is strikt: alleen niet-Joden die op eigen risico en zonder eigen gewin Joden hebben gered, komen in aanmerking. In bezet Europa – met name in Polen – stelden de nazi’s draconische straffen op hulp aan Joden: de doodstraf voor de helper en diens gezin was geen uitzondering. Desondanks hebben duizenden moedige mensen hulp geboden. Tot 1 januari 2022 zijn wereldwijd 28.217 Rechtvaardigen erkend, onder wie ruim 7.000 uit Polen, 4.000 uit Nederland en 4.150 uit Frankrijk. Hun acties hebben naar schatting honderdduizenden Joodse levens gered. Hoewel velen anoniem bleven, vormen de onderscheiden Rechtvaardigen een blijvend testament van moed en menselijkheid – in de woorden van Yad Vashem: zij belichamen het beste van de mensheid en beschouwden hun daden slechts als hun plicht. Zij dienen als bakens en voorbeelden voor nieuwe generaties.

Ceremonie in Limoges: eerbetoon aan helden

Advertentie

Op 6 maart 2025 vond in de Salon Bleu van het stadhuis van Limoges een plechtige ceremonie plaats om meerdere Rechtvaardigen onder de Volkeren te eren, in aanwezigheid van de overlevenden die dankzij hen de Holocaust hebben overleefd. Deze bijeenkomst, georganiseerd door de Claims Conference in samenwerking met lokale autoriteiten, bracht een diepe emotie teweeg. Onder de aanwezigen bevonden zich vertegenwoordigers van de Israëlische gemeenschap, de burgemeester van Limoges en families van zowel de redders als geredden. In toespraken werd de morele moed van deze “stille helden” geroemd en benadrukt hoe hun daden tijdens de Tweede Wereldoorlog een lichtpunt waren in de duisternis.

Tijdens de ceremonie werd voor elk van de geëerde personen een uitgebreide biografie voorgelezen en getuigden overlevenden en nabestaanden over hun ervaringen. Hieronder volgt een overzicht van de gehonoreerde Rechtvaardigen onder de Volkeren en de overlevenden van de Shoah die in de bloemetjes werden gezet.

Rechtvaardigen onder de Volkeren

Janina Rościszewska-Krawczyk (geb. 6 juni 1932, Krakau, Polen) – redster van ca. 20 Joden

Janina Rościszewska-Krawczyk was als tienjarig meisje getuige van de onverschrokken hulp die haar familie bood aan Joden in bezet Polen. Haar vader Lech Maria Rościszewski en moeder Janina (née Śmieciuchowska) woonden met Janina en haar broer in het dorp Dolina Będkowska nabij Krakau. In 1940 klopte hun Joodse huisdokter, dr. Bierzyński, in wanhoop bij hen aan. De Rościszewski’s verborgen de dokter, diens gezin en hun bezittingen – een groep van in totaal ongeveer 20 personen – in hun pensionkamers. Al gauw werd hun huis een toevluchtsoord voor onderduikers; Janina’s vader was namelijk politiek actief, en ook gezochte Poolse verzetslieden zaten ondergedoken op hun erf.

De situatie werd levensgevaarlijk toen de Duitsers begonnen te speuren naar Joden die aan deportatie waren ontsnapt. Bij een eerste razzia op het erf werden vijf onderduikers ontdekt en meegenomen, onder wie de moeder van de toen kleuterjarige Paweł Pinchas “Pinek” Wagner. Deze gevangenen werden nooit meer teruggezien. Kleine Paweł bleef verweesd achter, maar Janina’s familie besloot hem koste wat het kost te verbergen als eigen kind. Ze namen uitgebreide voorzorgsmaatregelen tegen verdere invallen – buurdorpen waarschuwden hen tijdig als er Duitsers in aantocht waren, waarna iedereen die gevaar liep het omliggende woud invluchtte. Dankzij deze waakzaamheid overleefden alle overige onderduikers de oorlog op het erf van Rościszewski.

Na de bevrijding moest de jonge Paweł op last van zijn vader (die de oorlog elders had overleefd) in 1946 naar Israël vertrekken, tot verdriet van zowel Paweł zelf als zijn Poolse beschermers. Jarenlang was er geen contact, tot Paweł Wagner in 1989 zijn redders terugvond en hen kwam opzoeken. Janina Rościszewska-Krawczyk, inmiddels volwassen, beschreef hun emotionele weerzien: “Mama, die nauwelijks nog uit bed kon, zei dat ze Paweł op haar benen bij de deur wilde verwelkomen. Hij keek naar ons en viel op zijn knieën voor haar neer. We hebben tranen met tuiten gehuild, niemand schaamde zich voor zijn tranen”. Het was een ontroerende hereniging van de inmiddels 57-jarige Pinchas (Paweł) met de familie die zijn leven had gered – alsof verloren familieleden elkaar terugvonden, aldus Janina. Op 15 januari 1990 erkende Yad Vashem officieel de verdiensten van Lech, Janina, hun zoon Lech Michał en dochter Janina Rościszewska-Krawczyk met de titel Rechtvaardige onder de Volkeren.

Nu, 35 jaar later, werd Janina als 92-jarige op de ceremonie in Limoges in het zonnetje gezet. In haar toespraak droeg zij de eer op aan haar ouders en alle “Rechtvaardigen” en benadrukte zij dat de geredde Joden “niet werden vervolgd om iets wat ze gedaan hadden, maar enkel omdat ze als Jood geboren waren”. Haar woorden, uitgesproken met de bescheidenheid kenmerkend voor de Rechtvaardigen, oogstten een staande ovatie.

Witold Lisowski (geb. 2 oktober 1932, Warschau, Polen) – smokkelaar van hoop

Witold Lisowski groeide op in Henryków, een dorp bij Warschau, in een welvarend gezin. Zijn vader Józef was officier in het Poolse leger en zijn moeder Zofia runde een restaurant. In de late jaren ’30 werd de Joodse familie Inwentarz hun buur; de beide families raakten bevriend en Witold speelde dagelijks met de zoon des huizes, Józef “Dudek” Inwentarz, die even oud was als hij. Wanneer de oorlog uitbrak, verliezen beide jongens hun vader: Witolds vader sneuvelt in 1939 tegen de Duitsers en Dudeks vader Symche wordt in 1940 door de nazi’s vermoord. De band tussen de gezinnen wordt hierdoor nog hechter.

Advertentie

In 1941 werd de Joodse bevolking van Henryków door de Duitsers opgesloten in het kleine getto van Ludwisin (Legionowo). Witolds oudere broer Jan Lisowski speelde een sleutelrol om hun Joodse vrienden daar in leven te houden – ’s nachts smokkelde hij voedsel en medicijnen het getto in, om de erbarmelijke omstandigheden draaglijker te maken. Dankzij dergelijke hulp wisten de Inwentarz’ de eerste deportatiegolven te doorstaan. Maar in oktober 1942 werd het getto van Ludwisin brutaal geliquideerd; de meeste Joden, onder wie Dudeks moeder en zus, werden weggevoerd naar vernietigingskamp Treblinka.

Dudek zelf kon vlak vóór die razzia ontsnappen. Hij dwaalde door het platteland en verborg zich maandenlang op boerderijen en in bossen, telkens opgejaagd door het gevaar om als Jood ontmaskerd te worden. In november 1943 – uitgeput en ondervoed – keerde de 13-jarige Dudek terug naar Henryków en zocht zijn jeugdvriend Witold op.

Witold aarzelde geen moment en bracht Dudek stiekem in huis. Zijn moeder, Zofia Lisowska, troostte en verzorgde de ondergedoken jongen als haar eigen zoon. Ondanks het besef dat de doodstraf op hulp stond, besloot de familie Lisowski (Witolds moeder en zijn twee oudere broers Jan en Wiesław) de jongen permanent te verbergen. Dudek kreeg een plekje op zolder, in een kleine kamer onder het dak. Overdag, zodra Witold en zijn broers naar school gingen, moest Dudek geruisloos boven blijven; ’s avonds gingen alle deuren op slot en gordijnen dicht, en mocht hij even beneden komen om samen met het gezin te eten en te leven.

Witold herinnerde zich dat ze de onderduiker probeerden een zo normaal mogelijk gezinsleven te bieden: “Hij had het prima daarboven, zoveel eten als hij maar wilde. Alleen kon hij niet lopen, want als iemand voetstappen hoorde… Door een klein zolderraampje kon hij hooguit even naar zijn geliefde Henryków kijken. ’s Avonds, als iedereen terug was, sloten we het huis af, de ramen dicht, en dan kwam Dudek naar beneden en hadden we een familieleven”.

Dudek bleef zo meerdere maanden veilig bij de Lisowski’s. In het voorjaar van 1944 begon de dreiging van nieuwsgierige buren echter te groeien. Uiteindelijk hielp Witold zijn vriend om elders onder te duiken: hij gaf Dudek stiekem zijn eigen geboortecertificaat zodat deze als “Witold Lisowski” verder kon reizen. Dudek sloot zich weer aan bij boeren op het platteland. Niet lang daarna verwoestte de Warschau-opstand hun dorp – het Lisowski-huis brandde af, maar de familie ontkwam ternauwernood aan de dood en vluchtte naar een afgelegen bosgebied tot de oorlog voorbij was.

Józef “Dudek” Inwentarz verloor in de Holocaust zijn moeder en zus, maar overleefde zelf dankzij de Lisowski’s. Na de bevrijding vond zijn tante hem terug en besloot dat hij het veiligst was in Israël. In 1945 emigreerde Dudek, hij nam de naam Josef Carmeli aan, trouwde en stichtte een gezin in Haifa. Jaren later, in de jaren ’80, hoorde Witold Lisowski dat er in het buitenland wel eens negatief gesproken werd over Polen tijdens de oorlog. Hij trad toen naar buiten met zijn verhaal – voorheen vertelde hij er nooit over uit bescheidenheid. In 1994 werden Witold Lisowski en zijn moeder Zofia door Yad Vashem erkend als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

Nu, als 92-jarige oorlogsheld, werd Witold in Limoges geëerd. In een videoboodschap vertelde hij de Franse schooljeugd hoe zijn moeder en broers zonder aarzeling hun “broederlijke vriend” Dudek hadden gered en daarmee “een familieband voor het leven” smeedden, ondanks de oorlog.

Zofia Trojan (née Dziedzic, geb. 16 december 1929, Brzostek, Polen) – een heel dorp als toevlucht

Zofia Trojan-Dziedzic was bijna 10 jaar oud toen de Duitsers haar woonplaats Brzostek (Zuid-Polen) bezetten. Haar ouders, Wojciech en Bronisława Dziedzic, waren boeren. Ze woonden met hun kinderen – Stanisław, Józefa en de jonge Zofia – aan de rand van Brzostek, naast het land van hun vrienden de familie Schönwetter. Vader Izrael Schönwetter was de leider van de lokale Joodse gemeenschap. Hij woonde met zijn vrouw Sala en hun twee kinderen Manek (Mark) en Zosia (Sophia) in een huis op slechts 100 meter afstand. De Dziedzic’ en Schönwetters waren hechte buren in de jaren vóór de oorlog.

In 1942 sloeg het noodlot toe: alle Joden van Brzostek werden door de nazi’s eerst in een getto in de nabijgelegen stad Dębica ondergebracht, en vervolgens op gruwelijke wijze vermoord in een massagraf in het bos van Podzamcze. Sala Schönwetter wist echter met haar twee kinderen uit het getto van Dębica te ontsnappen – een moedige Poolse buurman had hen weggesmokkeld. Uitgeput en wanhopig keerde Sala terug naar Brzostek. Zoals zovelen in het dorp wisten ook de Dziedzic’ wat er gaande was, en zonder aarzeling openden zij hun deur voor hun voormalige buren.

Bijna drie jaar lang verborgen Wojciech en Bronisława Dziedzic Sala en haar kinderen. Het was een levensgevaarlijk kat-en-muisspel. Sala kwam vaak ’s nachts onverwachts aankloppen, bleef dan een paar dagen of weken met Mark en Zofia in een geheime schuilplaats op de zolder of in de stal bij de Dziedzic’. Daarna trok ze weer voor enkele dagen de omliggende bossen in of zocht een ander tijdelijk onderduikadres, om de kans op ontdekking te spreiden.

Ondanks deze voorzorgen begonnen de Duitsers argwaan te krijgen. In Brzostek stond de familie Dziedzic namelijk bekend als “Jodenhelpers” – iedereen wist dat Wojciech en Bronisława nooit iemand in nood de deur zouden weigeren. Op een dag in 1944 verscheen er inderdaad Gestapo aan de deur bij de Dziedzic’. Zofia Trojan, destijds 14 jaar, herinnert zich nog levendig de doodsangst van dat moment: “Er werd op de deur gebonkt – het was de Gestapo. Ze hadden gehoord dat de familie Schönwetter zich in ons huis verborg”, vertelde ze. De Duitsers dreigden ter plekke iedereen dood te schieten als er leugens werden verteld.

Ze doorzochten vervolgens het hele huis, elk gaatje, de schuur… uiteindelijk klommen ze de hooizolder op. “Mijn moeder Sala hoorde het lawaai beneden,” heeft Zofia Schönwetter later opgeschreven, “en ze groef zich met ons in in het hooi. Ze hield een hand op onze mond en wachtte. We hoorden een Duitse soldaat de ladder opkomen. Eerst leek het of hij alleen rondkeek, maar toen hoorden we gerommel. Hij had een hooivork gepakt en stak er woest mee in het hooi…”

Ademloos lagen Sala en de twee kinderen onder het hooi. “Een van de steken kwam zó dichtbij dat we de scherpe punten konden voelen,” aldus het verslag, “Maar opnieuw lachte het geluk hen toe. De Duitsers, tevreden dat er niemand verborgen zat, dropen af”. Dankzij koelbloedig optreden van Sala én het zwijgen van de Dziedzic-familie werd die dag een bloedbad voorkomen.

Behalve de familie Schönwetter hebben de Dziedzic’ nog meerdere Joden gered. Zo hielpen ze ook Awraham Leib (Adam) Szus – een Joodse man uit Brzostek die in 1943 uit een werkkamp bij Lviv wist te ontsnappen. Adam Szus legde te voet 300 kilometer af terug naar zijn geboortedorp. Onderweg vertelde iemand hem: “Jouw familie had toch bevriende Polen – de Dziedzic heetten ze – zij zullen je zeker helpen”. En inderdaad, volledig uitgeput bereikte Adam in november 1943 het huis van Wojciech Dziedzic, die hem meteen warm onthaalde. Ze voedden hem, scheerden zijn verwilderde baard en gaven hem een bed – “zo goed had ik in vier jaar niet geslapen”, vertelde Adam later.

Wojciech timmerde zelfs een geheime schuilplek (“bunker”) voor hem in de schuur, waar Adam tien dagen veilig kon blijven terwijl de familie hem driemaal daags eten bracht. Uiteindelijk kwamen lokale partizanen hem ophalen en sloten Adam zich aan bij het verzet, waarmee hij de oorlog overleefde.

Door het onbaatzuchtige optreden van de Dziedzic-familie overleefden minstens zes Brzosteckie Joden de Holocaust – onder wie Sala Schönwetter met haar kinderen, en Adam Szus. Sala emigreerde na de oorlog met haar kinderen naar Israël (waar zij hertrouwde en de achternaam Kazbach aannam). Tot aan haar dood in 2005 bleef ze de Dziedzic’ dankbaar en onderhield ze correspondentie met hen. Adam Szus bouwde een nieuw leven op in Australië en hield bijna 80 jaar contact per brief met zijn redders – eerst met Wojciech en Bronisława, later met hun dochter Zofia Trojan.

Wojciech en Bronisława Dziedzic stierven respectievelijk in 1969 en 1990, zonder ooit publieke erkenning voor hun daden te hebben gezocht. Uiteindelijk was het Adam Szus die er persoonlijk voor ijverde dat hun naam niet vergeten zou worden. Na een jarenlange procedure kende Yad Vashem in 2006 postuum de titel “Rechtvaardige onder de Volkeren” toe aan Wojciech en Bronisława Dziedzic, alsmede aan dochter Zofia (Dziedzic) Trojan.

Laatstgenoemde, inmiddels 95 jaar oud, was zelf aanwezig (in een rolstoel, begeleid door familie) op de ceremonie in Limoges. Mevrouw Trojan vertelde in geëmotioneerde bewoordingen over haar “dappere vader” en hoe de Joodse inwoners van Brzostek hem vertrouwden: “Zij klopten juist bij ons aan om hulp, bij niemand anders. Ze wisten dat mijn vader nooit iemand zou wegsturen”, aldus Zofia, die de namen van alle geredden moeiteloos uit het hoofd opsomde. Voor haar optreden oogstte deze bescheiden Rechtvaardige – die pas op haar 77e zelf met een Yad Vashem-onderscheiding werd beloond – een daverend applaus.

Pierre Perrier (Saint-Jouvent, Frankrijk) – namens Simone & Raymond Perrier, redders van de familie Maliniak

De Franse familie Perrier uit de Haute-Vienne werd in Limoges vertegenwoordigd door Pierre Perrier, die de nagedachtenis van zijn inmiddels overleden ouders eerde. Simone Perrier (geboren Périchou) en haar echtgenoot Raymond Perrier waren in de oorlogsjaren een jong echtpaar in het dorpje Saint-Jouvent (niet ver van Limoges). Raymond was daar een lokale verzetsleider, terwijl Simone een kapsalon runde en ’s nachts op de fiets berichten rondbracht voor het verzet. Raymonds ouders – de familie Perrier senior – bezaten in het dorp een café en een aannemersbedrijf en waren evenzeer bij de hulp betrokken. Zo ontstond een netwerk van hulpverleners rondom Saint-Jouvent.

In 1943 klopte de gevluchte Joodse familie Maliniak bij hen aan. De Maliniaks bestonden uit meerdere generaties: grootouders die al in de jaren ’30 uit Polen naar Frankrijk waren gevlucht, en hun kinderen en kleinkinderen. Tijdens de massale Parijsrazzia van de Vel d’Hiv in juli 1942 waren de oudste Maliniak-ouders (Maurice en Salomé) opgepakt en gedeporteerd. Hun twee kinderen Lucien (11) en Monique bleven toevallig ongedeerd omdat ze op het platteland waren, en werden na de arrestatie opgevangen door oom Max Maliniak en diens vrouw Hélène. Max en Hélène hadden zelf twee jonge kinderen (André en Micheline). Met deze vier kinderen wisten zij uit Parijs weg te komen, naar de vrije zone. In Limoges zwierven ze aanvankelijk doelloos rond, radeloos op zoek naar onderdak.

Een Frans echtpaar genaamd Périchou nam hen toen in huis. Meneer Périchou was echter actief in het verzet en zijn huis werd niet lang daarna door de Duitsers doorzocht; hij werd gearresteerd en gefusilleerd. Mevrouw Périchou zat nu met de getraumatiseerde Maliniak-familie en wist dat ze hen elders onder moest brengen. Ze bracht hen naar haar dochter Simone Perrier (née Périchou) in Saint-Jouvent, met het verzoek hen te helpen.

Simone en Raymond Perrier aarzelden geen moment. Hoewel haar schoonouders Perrier al een aantal Joodse onderduikers hielpen in het dorp, namen zij ook de Maliniak-familie op. Madame Maliniak en de vier kinderen kregen een onderkomen tegenover Simone’s kapsalon, onder valse identiteit (ze kregen papieren met de naam “Lavaud”). Simone Perrier wist drommels goed dat ze Joods waren, maar dat deerde haar niet – ze voorzag hen dagelijks van voedsel, kleding en alle benodigdheden, ondanks het rantsoenering en de strenge controles.

Zes maanden lang leefden de Maliniak-kinderen relatief veilig in Saint-Jouvent. Intussen was Raymond Perrier als hoofd van de verzetsmaquis continu bezig de Duitse bezetter te saboteren, wat de situatie extra precair maakte. Toen de dreiging toenam in begin 1944, besloot Madame Maliniak met de kinderen verder zuidwaarts te vluchten. Via omzwervingen in Toulouse en Tarbes belandden ze uiteindelijk in Grenoble, waar ze de bevrijding afwachtten.

Nog voor de oorlog eindigde, slaagde Mme. Maliniak erin haar nichtje Monique en neefje André over de Zwitserse grens in veiligheid te brengen, en later ook Micheline en Lucien. Tragisch genoeg zouden de kinderen hun ouders (Max en Hélène Maliniak, die in 1943 alsnog werden opgepakt) nooit meer terugzien – na de oorlog bleken beide ouders vermoord te zijn. De vier geredde Maliniak-kinderen overleefden wel: Lucien en Monique Maliniak emigreerden na de oorlog naar Israël om daar een nieuw leven op te bouwen.

De bescheiden echtelieden Simone en Raymond Perrier hadden met gevaar voor eigen leven een hele familie gered, maar spraken er na de oorlog nauwelijks over. Pas decennia later kwam hun verhaal aan het licht, mede dankzij getuigenissen van de Maliniak-kinderen. Op 27 januari 2008 erkende Yad Vashem Simone Perrier, haar schoonmoeder Mélanie Perrier en schoonvader Pierre Perrier gezamenlijk als Rechtvaardigen onder de Volkeren. (Raymond Perrier zelf was in 1944 door de Gestapo opgepakt wegens zijn verzetswerk en heeft de erkenning niet meer mogen meemaken.)

In september 2008 werd in Saint-Jouvent een officiële Yad Vashem-medaille uitgereikt aan Simone Perrier en postuum aan haar schoonouders, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van Israël en enkele overlevenden van de familie Maliniak. Op de ceremonie in Limoges werd het verhaal van Simone en Raymond opnieuw verteld door hun zoon Pierre Perrier. Hij schetste een levendig beeld van zijn moeder: “Een eenvoudige dorpskapster die ’s nachts als koerier voor het verzet werkte en overdag vier Joodse kinderen te eten gaf – gewoon omdat het ‘des mensen plicht’ is elkaar te helpen,” zei Pierre ontroerd. Ook een kleinkind van Lucien Maliniak was aanwezig en noemde Simone Perrier “de beschermengel van onze familie”. Het publiek in de Salon Bleu, temidden van Simone’s nabestaanden uit Frankrijk, Israël en Canada, beloonde deze woorden met warm applaus en diepe bewondering voor de familie Perrier.

Overlevenden van de Shoah

Dr. Sophia Joachims (geb. als Zofia Schönwetter, 19 juli 1936, Brzostek, Polen) – gered als kind in Polen

Dr. Sophia Joachims is geboren als Zofia Schönwetter, dochter van Sala Schönwetter uit Brzostek. Zij was het zesjarige meisje dat samen met haar moeder Sala en broer Manek gedurende drie jaar bij de familie Dziedzic (Zofia Trojan’s gezin) heeft moeten onderduiken. Kleine Zosia bracht talloze nachten door op de hooizolder en in bosholen om aan nazi-patrouilles te ontsnappen, steeds weer terugkerend naar de veilige haven bij de Dziedzic-familie.

Dankzij de vastberadenheid van haar moeder en de onvoorwaardelijke hulp van de Dziedzic’ overleefde zij de oorlog, hoewel haar vader Izrael en bijna alle andere Joden uit Brzostek vermoord zijn. In 1945 emigreerde Zofia met haar moeder en broer naar Israël. Ze groeide daar op, maakte een succesvolle carrière en promoveerde tot dokter in de geneeskunde.

Tijdens de ceremonie in Limoges stond Dr. Sophia Joachims stil bij de moed van haar Poolse redders: “Zonder hen had ik hier niet gestaan. Zij riskeerden alles – hun kinderen, hun eigen leven – opdat ik het mijne kon behouden,” zei ze met gebroken stem. Ze memoreerde hoe haar moeder Sala tot aan haar dood een intens contact onderhield met “onze Poolse familie Dziedzic” en hoe Zofia Trojan haar als een tweede moeder is gebleven. “Ik heb kleinkinderen nu,” besloot Sophia, “en elk van hen leert het verhaal van oma Sala en tante Zofia, opdat hun heldhaftigheid nooit vergeten wordt.” Na deze woorden omhelsde de 88-jarige Dr. Joachims haar leeftijdsgenote Zofia Trojan met tranen in de ogen – een moment dat zowel in Frankrijk als in Israël diepe indruk maakte.

Mark (Manek) Schönwetter (geb. 1933, Brzostek, Polen) – dankbare zoon op missie

Mark Schönwetter (Pools: Manek Schönwetter) is de oudere broer van Sophia. Hij was negen toen hij met moeder Sala en zusje Zosia moest vluchten en zich aansloot bij de onderduik bij de Dziedzic-familie. In tegenstelling tot zijn jongere zus, die veel van de oorlogsjaren in stilte doorbracht, herinnert Mark zich nog levendig de angsten en ontberingen in de bossen rond Brzostek. Hij herinnert zich ook hoe “Oom Wojciech” (Dziedzic) hem steeds geruststelde en hoe “tante Bronisława” hem extra eten toeschoof als hij honger had.

Mark overleefde net als zijn zus de oorlog in de schaduw van de Dziedzic-familie. Hij emigreerde op jonge leeftijd naar Israël en later naar de Verenigde Staten, waar hij een succesvol zakenman werd. In zijn pensioneringsjaren heeft Mark zich gewijd aan Holocausteducatie. Samen met zijn dochters richtte hij de Mark Schönwetter Holocaust Education Foundation op, die op Amerikaanse scholen lesmateriaal en getuigenissen aanbiedt.

Mark (nu 91 jaar) reist onvermoeibaar langs scholen om zijn verhaal te delen. In Limoges was hij niet fysiek aanwezig, maar via een videoboodschap sprak hij zijn diepe dank uit aan de familie Trojan-Dziedzic: “Zij gaven ons een thuis toen de wereld op ons ondergang uit was. Ik leef nu in vrijheid met kinderen en kleinkinderen dankzij hun lef”. Hij toonde trots de Yad Vashem-medaille van zijn redders die hij altijd bij zich houdt. Mark benadrukte dat de nalatenschap van de Rechtvaardigen in iedere goede daad voortleeft – een boodschap die veel indruk maakte op de jeugdige toehoorders.

Prof. Henryk Joachims (geb. 1 mei 1937, Krakau, Polen) – gered door de moed van een onbekende

Henryk Joachims, tegenwoordig een gerespecteerd professor emeritus, werd als peuter van nog geen vijf jaar oud gered in Krakau. Tijdens de liquidatie van het Krakause getto in 1943 werd Henryk door zijn wanhopige ouders in handen gegeven van een bevriende Poolse vrouw, Helena Scibor-Machaczak geheten. Deze Helena verborg de kleine Henryk maandenlang in haar huis aan de rand van Krakau. Ze deed het jongetje – dat blond en blauwogig was – door voor als haar eigen zoon, om geen argwaan te wekken.

Terwijl Henryks ouders en familie in de Holocaust omkwamen, slaagde Helena erin hem te laten overleven door hem steeds op tijd te verplaatsen en onder valse papieren op een veilige plek onder te brengen. Na de bevrijding adopteerde een Pools-Joods echtpaar de weesjongen en groeide Henryk op onder hun liefdevolle hoede. Uiteindelijk emigreerde hij in de jaren ’50 naar het westen, waar hij in contact kwam met andere overlevenden. Hij studeerde medicijnen en promoveerde, bouwde een carrière op in de medische wetenschap en werd hoogleraar.

In België ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote – geen toeval, het was Sophia Schönwetter, eveneens een overlevende. Zo vonden twee door het lot geredde kinderen elkaar. Samen verhuisden Henryk en Sophia naar Israël, waar Henryk als professor aan de Hebreeuwse Universiteit verbonden was.

Bij de ceremonie in Limoges vertelde Henryk (87) over de “engel Helena” die zijn leven had gered. Zij werd in 1968 erkend als Rechtvaardige onder de Volkeren, maar Henryk kon haar nooit persoonlijk bedanken; ze overleed kort na de onderscheiding. “Toch voel ik haar aanwezigheid altijd,” zei hij. “In elke studentenarts die ik heb mogen opleiden en in elk kleinkind dat ik mag vasthouden, leeft Helena’s daad door.” Henryk sloot af met een boodschap aan de Franse en Poolse genodigden: blijf vertellen, blijf herinneren, “opdat het goede – hoe klein ook – altijd groter mag blijken dan het kwade.”

Regina Suchowolski-Sluszny (geb. 25 september 1939, Antwerpen, België) – het “ongekende” Vlaamse pleegkind

Barones Regina Sluszny (Suchowolski), tegenwoordig een prominente vertegenwoordiger van de Joodse gemeenschap in België, was nog maar een peuter toen ze moest onderduiken. In Antwerpen werd Regina in 1942 samen met haar ouders Jacob en Jenta Sluszny en haar twee oudere broertjes gedwongen te vluchten na een golf van razzia’s. De hele familie dook aanvankelijk onder in een café in Hemiksem (bij Antwerpen), maar het peutertje Regina was te jong om steeds stil te zijn en bracht daardoor iedereen in gevaar.

Op een kritieke avond, toen er Duitse controle dreigde, namen de buurman en -vrouw Charel Jacobs en Anna Van Dijck het meisje halsoverkop van haar ouders over. Dit kinderloos Vlaams echtpaar verborg Regina vervolgens drie jaar lang als hun eigen dochter. Ze gaven haar een veilige en liefdevolle jeugd: Regina noemde hen “nonkel Charel” en “moemoe Anna” en groeide op alsof ze bij hen hoorde. Intussen moesten Regina’s ouders en broers voortdurend van schuilplaats wisselen om uit handen van de nazi’s te blijven. Charel Jacobs – die in het verzet (de Witte Brigade) zat – fungeerde als lifeline: hij spoorde telkens de nieuwe onderduikadressen van Regina’s familie op en smokkelde voedsel en nieuws naar hen. Dankzij deze hulp overleefden ook Regina’s ouders en broers de oorlog, iets wat in België uitzonderlijk was.

Na de bevrijding in 1944 werd de vijfjarige Regina herenigd met haar biologische gezin, maar ze voelde zich daar aanvankelijk niet thuis. De overgang van een warme Vlaams-katholieke opvoeding terug naar haar orthodox-Joodse familie was moeilijk. Regina bleef dan ook ieder weekend terugkeren naar Charel en Anna, en beschouwde hen levenslang als haar tweede ouders. In 1987 en 1989 overleden Anna en Charel; Regina erfde hun huis en bleef nauw contact houden met hun familieleden.

De geschiedenis van dit pleegkind was lang onbekend bij het grote publiek, tot Regina zich in de jaren ’90 ontpopte als voorvechter voor onderduikkinderen. Ze stond mee aan de wieg van de organisatie “Hidden Child” in België en ijverde met succes voor de officiële erkenning van voormalige ondergedoken kinderen als oorlogsslachtoffers. In 2020 werd ze voor haar jarenlange inzet in de Belgische adelstand verheven (met de titel barones).

Tijdens de ceremonie in Limoges deelde Regina (85) haar persoonlijke verhaal als “bewijs van de onbaatzuchtigheid van gewone Vlamingen”. Ze beschreef hoe haar pleegouders hun eigen leven riskeerden om een buurmeisje te redden “zonder ooit iets terug te verwachten”“Zij hebben mij leren liefhebben,” zei Regina met ontroering, “en daardoor heb ik geleerd mijn medemens te vertrouwen, zelfs na zoveel haat.” Ook herinnerde ze eraan dat er nog 1900 Belgen zijn erkend als Rechtvaardige. Regina riep op tot blijvende waakzaamheid tegen antisemitisme en sloot af met de woorden: “Ik leef om hun verhaal te blijven vertellen. Ik bén hun verhaal.” Deze pakkende uitspraak liet de zaal muisstil achter.

Colette Zeif (geb. 1 oktober 1936, Parijs, Frankrijk) – geliefd als een kleinkind

Colette Zeif was nog maar vijf jaar oud toen haar wereld instortte. Ze werd geboren in een Joods gezin in Parijs, als jongere zus van Jacqueline (geb. 1925). In juli 1942 werd hun moeder opgepakt tijdens de grote razzia in Parijs (Vel d’Hiv) en gedeporteerd naar het oosten, vanwaar ze nooit terugkeerde. Hun vader wist te ontkomen en dook onder in Limoges, in de vrije zone. Via het verzet werden de twee meisjes Jacqueline (17) en Colette (5) eind 1942 clandestien naar Limoges gebracht, om herenigd te worden met hun ondergedoken vader.

De zusjes verbleven aanvankelijk bij kennissen, maar in 1943 sloeg het noodlot opnieuw toe: ook hun vader werd gearresteerd en gedeporteerd. Plotseling waren Jacqueline en Colette volledig alleen.

Op dat moment schoten Marguerite en Jean Beyrand, een ouder echtpaar in Limoges, te hulp. De Beyrands (respectievelijk 64 en 71 jaar oud) waren gepensioneerde boeren die bij hun zoon in de stad woonden. Uit pure naastenliefde namen zij de twee Joodse meisjes in huis, gratis en voor onbeperkte tijd. Ze lieten valse papieren maken en gaven Colette en Jacqueline hun eigen achternaam om niet op te vallen. Colette werd voortaan voorgesteld als het zusje van hun kleinzoon Noël, die toevallig even oud was – een dekmantel die iedereen geloofde.

De twee meisjes werden door Marguerite en Jean behandeld als hun eigen kleinkinderen: ze kregen liefde, geborgenheid en mochten hun Joodse identiteit vergeten om hen psychologisch te ontlasten.

De oorlog bleef echter gevaarlijk, zelfs in Limoges. Op een dag in 1944 stonden er twee Franse collaborateurs (délateurs) op de stoep bij de Beyrands – vermoedelijk hadden ze geruchten opgevangen dat het echtpaar Joodse kinderen verborg. Jean en Marguerite bleven kalm en lieten Colette en Jacqueline ontsnappen via de achtertuin voordat de mannen iets konden zien. Het tweetal besefte dat ze te maken hadden met vastberaden ouderen die zich niet lieten intimideren; ze dropen af zonder alarm te slaan.

Het huis van de Beyrands bevond zich bovendien op een steenworp van het Duitse hoofdkwartier in Limoges, wat hun hulp nóg gedurfder maakte. Maar, zo zeiden ze later, hun “respect voor de medemens en menselijkheid” lieten hen geen andere keus dan te helpen. Dankzij Marguerite en Jean Beyrand maakten Colette en haar zus de bevrijding mee in 1944, levend en wel.

Na de oorlog behielden de zussen levenslang een diepe dankbaarheid jegens hun pleegouders. Jacqueline overleed enkele jaren geleden, maar Colette (nu 88) is nog in leven. Zij heeft de achternaam Perrin aangenomen door huwelijk en woont weer in Parijs. In 2003 werden Marguerite en Jean Beyrand erkend als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

Tijdens de ceremonie in Limoges zat Colette stilletjes op de eerste rij, een foto van “papy Jean en mamie Marguerite” in haar handen geklemd. Toen haar naam werd genoemd, stond ze op en sprak met zachte stem: “Zij noemden mij hun kleindochter – en zo voelde het ook. Zij hebben ons gekoesterd en beschermd toen onze eigen ouders dat niet meer konden”. Ze memoreerde hoe de Beyrands zelfs hun eigen veiligheid opofferden toen verraders voor de deur stonden. “Dankzij hen kregen wij een tweede familie en een tweede kans,” zei Colette. In de zaal pinkte menigeen een traan weg bij het zien van deze oude dame en het besef dat achter haar eenvoudige woorden een wereld van verloren ouders en herwonnen grootouders schuilging.

Pierre-Michel Kahn (geb. 1933, Belfort, Frankrijk) – enige overlever van de razzia van Montbéliard

Pierre-Michel Kahn groeide op in de Elzas. In februari 1944 woonde de tienjarige Pierre tijdelijk bij familie in Montbéliard (oost-Frankrijk), niet wetend dat de nazi’s daar op het punt stonden een van de laatste grote razzia’s uit te voeren. Op 24 februari 1944 sloeg de Gestapo toe: in één nacht werden 29 Joodse inwoners van Montbéliard aan huis opgepakt en opgesloten. Onder hen Pierre, zijn vader Gaston en moeder Alice Kahn.

De volgende ochtend moest iedereen naar de lokale gevangenis. De nazi’s hadden bevel alle Joden op transport te zetten naar Drancy (bij Parijs) en vandaar door naar Auschwitz. Het gezin Kahn leek ten dode opgeschreven, maar toen gebeurde er iets onverwachts. Louise “Lou” Blazer, een 52-jarige lokale verzetsvrouw en Rode Kruis-vrijwilligster, had van de arrestaties gehoord. Ze haastte zich naar de gevangenis en overtuigde de Duitse commandant dat het jongetje Pierre ernstig ziek zou zijn. Louise had snel een vals medisch attest opgesteld waarin stond dat Pierre besmettelijke difterie had.

Uit angst voor een epidemie gelastten de nazi’s dat de jongen niet op transport mocht; hij werd “in quarantaine” naar het ziekenhuis gebracht – in werkelijkheid een list van Louise om hem uit de trein te houden. Voor de overige 28 Joden liep het tragisch af: zij werden allen via Drancy op transport 69 naar Auschwitz gedeporteerd, waar niemand van hen overleefde.

Pierre’s ouders werden daar vermoord, maar Pierre-Michel Kahn bleef als enige achter. Na drie weken “ziekenhuisopname” – een dekmantelperiode waarin Louise Blazer alles regelde – nam zij het verzwakte kind in haar persoonlijke zorg. Ze smokkelde Pierre de grens over naar neutraal Zwitserland, waar hij bij een pleegadres tijdelijk kon aansterken. Toen de regio Elzas-Lotharingen bevrijd was, haalde Louise hem terug naar Frankrijk.

Pierre werd herenigd met verre familieleden in Besançon, maar hij bleef Louise Blazer altijd beschouwen als degene die hem een nieuw leven schonk – zijn “beschermengel”. Louise zelf overleefde de oorlog (hoewel ze kort na de razzia nog gearresteerd en naar kamp Gaggenau gedeporteerd werd). Voor haar dappere verzetswerk en het redden van vele levens ontving ze in 1946 de verzetsmedaille en in 1966, vlak voor haar dood, de titel Rechtvaardige onder de Volkeren.

Pierre-Michel Kahn bleef als wezen achter, maar bouwde later een eigen gezin op. Nu, op 91-jarige leeftijd, is hij nog steeds actief als ooggetuige. “Ik vermoei me nooit om te getuigen over die periode,” zegt hij steevast. In Montbéliard wordt hij jaarlijks uitgenodigd om de razzia van 1944 te herdenken – een herdenking die hij als enige overlevende kan doen. In februari 2024 was Pierre nog eregast bij de 80e jubileumplechtigheid van die razzia.

In Limoges deelde Pierre-Michel Kahn zijn verhaal met de aanwezigen. Hij schetste indringend het beeld van de nacht waarin hij afscheid moest nemen van zijn ouders in de gevangenis, en hoe Louise Blazer als uit het niets verscheen en hem weghaalde: “Zonder haar zou mijn naam op de gedenksteen tussen 28 anderen staan. Maar ze greep in met een leugen om mijn waarheid – mijn leven – te redden”, sprak Pierre. Hij benadrukte dat Louise nooit zichzelf zag als heldin: “Zij zei altijd: ‘Het moest gewoon gedaan worden’, niets meer. Maar voor mij was ze alles.” Die nederigheid van zijn redster ziet Pierre terug in alle Rechtvaardigen: ze deden wat ze deden zonder zichzelf ooit op de borst te kloppen. Zijn boodschap aan de jonge generatie was duidelijk: “Kijk naar deze mensen – normale mensen die uitzonderlijke dingen deden. Laat hun voorbeeld je leiden om het goede te doen, hoe moeilijk de tijden ook worden.” Het publiek beloofde Pierre-Michel met applaus om die boodschap nooit te vergeten.

Blijvende impact en betekenis

De ceremonie in Limoges onderstreepte niet alleen de individuele heldendaden, maar ook de blijvende historische en morele betekenis ervan. De Israëlische mensen benadrukten in hun toespraak dat elke Rechtvaardige “in het hart van Israël een bijzondere plek heeft”. Wanneer een Rechtvaardige wordt geëerd, resoneert dat tot in Jeruzalem: hun namen prijken op de Muur der Rechtvaardigen in Yad Vashem, te midden van de groten der aarde die tijdens de Shoah het morele kompas vasthielden.

In Israël wordt de toekenning van de titel altijd met diepe dankbaarheid ontvangen – namens de Joodse gemeenschap wereldwijd werd tijdens de ceremonie uitgesproken dat “we ze nooit allemaal persoonlijk hebben kunnen bedanken, maar dat hun namen ons herinneren aan de lichtpunten in de donkerste nachten”. Deze erkenning heeft ook een helende werking voor de overlevenden: velen van hen voelden zich jarenlang alleen staan met hun herinneringen, maar zien nu hun redders postuum of nog bij leven de eer krijgen die ze verdienen. De Claims Conference deed er alles aan om deze mensen verder in het licht te houden en hen te eren voor hun daden van rechtvaardigheid! Chapeau.

Bovendien reikt de betekenis van dit eerbetoon verder dan de betrokken families. Het dient als een krachtige educatieve les voor jongere generaties. Scholieren die de ceremonie bijwoonden – sommigen nog van de leeftijd die de geredde kinderen toen hadden – reageerden diep onder de indruk. De verhalen van Janina, Witold, Zofia en Simone, maar ook de getuigenissen van Sophia, Regina, Colette en Pierre-Michel maken de geschiedenis tastbaar. Ze leren dat keuzes ertoe doen: wegkijken maakt slachtoffers, handelen kan levens redden. Franse en Belgische leraren prezen de bijeenkomst als “levensonderwijs in menselijkheid”.

In zowel Frankrijk als Israël wordt de herinnering aan de Rechtvaardigen actief levend gehouden. In Limoges kondigde de burgemeester aan dat een stadspark zal worden omgedoopt tot “Jardin des Justes”, als blijvend eerbetoon aan deze helden. In Israël zelf staat 6 maart 2025 nu gemarkeerd als een dag waarop men in verbondenheid met Frankrijk deze Rechtvaardigen viert. Organisaties als Yad Vashem en het Forum der Joodse Organisaties (waar Regina Sluszny voorzitter van is) en de Claims Conference benadrukken dat herdenken niet genoeg is: het verhaal moet verteld blijven worden. Educatie en herdenking vormen twee pijlers die elkaar versterken.

Zoals een van de sprekers verwoordde: “De voorbeelden van deze Rechtvaardigen zijn fakkels – ze verlichten niet alleen het verleden, maar wijzen ons ook de weg naar een meer menswaardige toekomst.” Trots en waardering klonken door in elke toespraak, maar ook een oproep om zelf alert en moedig te blijven “in de geest van de Rechtvaardigen”. De ceremonie in Limoges eindigde met een gezamenlijk gebed en het planten van een herdenkingsboom – een symbool van leven, hoop en de diepe wortels van solidariteit die zelfs in onvruchtbare bodem kunnen ontkiemen.

 

 

De Stemmen van Moed en Eenheid

De Raad van Bestuur van de Claims Conferentie vormt de ruggengraat van de strijd voor gerechtigheid en herinnering. Hun werk en toewijding garanderen dat slachtoffers van de Holocaust erkenning en compensatie ontvangen. Zonder hun onvermoeibare inspanningen zou de Claims Conferentie niet bestaan. Deze leiders, afkomstig uit diverse hoeken van de wereld, vertegenwoordigen organisaties die elk hun eigen cruciale bijdrage leveren.

Van Agudath Israël Wereldorganisatie met Abraham Biderman en Jitschak Pindrus, tot de Alliance Israelite Universelle met Marc Eisenberg en Dvorah Serrao, allen zijn verenigd in hun streven naar rechtvaardigheid. De Amerikaanse bijeenkomst van Joodse Holocaustoverlevenden en hun nakomelingen wordt vertegenwoordigd door Elaine Culbertson en Gloria Golan.

Het Amerikaans Joods Comité heeft sterke stemmen in Andrew Baker en Matthew Bronfman, terwijl het Amerikaans Joods Congres met Alan Pines en Daniel Rosen zich inzet voor de belangen van de overlevenden. Het Amerikaans Joods Gezamenlijk Distributiecomité wordt geleid door Etta Zimmerman en Ariel Zwang, terwijl de Amerikaanse Zionistische Beweging vertegenwoordigd wordt door Herbert Block en Johanna Guttmann.

Uit het Verenigd Koninkrijk komen Michael Hilsenrath en Michael Newman van de Anglo-Joodse Vereniging en Adrian Cohen en Marie van der Zyl van de Raad van Afgevaardigden van Britse Joden. De Vereniging van Israëliërs van Centraal-Europese afkomst wordt vertegenwoordigd door Raymond VJ Schrag en Alon Schuster, terwijl B’nai B’rith Internationaal zijn steun biedt via Daniel S. Mariaschin en Seth Riklin.

De stem van de Joodse gemeenschappen in Canada klinkt door Glenys Lindenberg en Aviva Ptack van het Centrum voor Israël en Joodse Zaken. Het Centrum voor organisaties van Holocaustoverlevenden in Israël heeft als vertegenwoordigers Am. Colette Avital en Abraham Rosental. Uit Frankrijk spreken Roger Cukierman en Pierre-Francois Veil namens het Conseil Representatif des Institutions Juives de France.

De Joodse gemeenschap in Argentinië wordt vertegenwoordigd door Jorge Knoblovits van de Delegación de Asociaciones Israelitas Argentinas. De Euro-Aziatische Joodse gemeenschap heeft Haim Vitaly Ben Yaakov en Oleg Mortkovich als stemmen. Claudia Fellus en Mariano Schlimovich zetten zich in voor de Europese Raad van Joodse Gemeenschappen, terwijl Raya Kalenova en Ariella Woitchik het Europees Joods Congres vertegenwoordigen.

Australië draagt bij via Nina Bassat en Robert Goot van de Uitvoerende Raad van Australische Joden. Het Joods Agentschap voor Israël heeft Doron Almog en Yaakov Hagoel als leiders. Jack Jacobs en Arieh Lebowitz vertegenwoordigen het Joods Arbeidscomité.

Harold Jacobs en Mary Kluk zetten zich in voor de Zuid-Afrikaanse Joodse Raad van Afgevaardigden. De Wereldfederatie van Joodse Holocaustoverlevenden en nakomelingen wordt geleid door Max Arpels Lezer en Stefanie Seltzer, terwijl het Wereld Joods Congres zijn stem laat horen via Sara Friedman en Ronald Lauder.

Wereld Joodse Hulp is vertegenwoordigd door Paul Anticoni en Michael Helfgott. Sergio Bergman en Carole Sterling dragen hun steentje bij namens de Wereldunie voor Progressief Jodendom. Het Zentralrat der Juden in Duitsland heeft Mark Dainow en Abraham Lehrer als leiders.

Daarnaast dragen individuele bestuursleden zoals Julius Berman, Esther Farbstein, Miriam Griver, Menachem Hacohen, Dalia Itzik, Gita Koifman, Jona Laks, Ilse Melamid, Menachem Rosensaft, Melita Ŝvob, Gideon Taylor en Elie Valk bij aan deze nobele missie.

Zonder de Raad van Bestuur van de Claims Conferentie zou dit werk niet mogelijk zijn. Zij vormen de essentiële pijlers die gerechtigheid mogelijk maken