De Geraardsbergse Joden die “verdwenen” in Auschwitz

Gerardimontium, het tijdschrift van de Geraardsbergse vereniging voor
lokale geschiedenis, besteedt in een grondig artikel, maar liefst twintig pagina’s lang, aandacht aan het wedervaren van hun Joodse stadsgenoten
tijdens het naziregime. Rijk gestoffeerd met de nodige bronvermeldingen beschrijft auteur Marc Van Trimpont de dramatische wending die de Jodenvervolging bracht in het leven van pianolerares Isabelle (Elza) Fischlowitz die door een SS-commando werd opgepakt.
Ook de aanhouding van Roza Coster, de weduwe van Levi Jacoby die samen met haartwee dochters Rebecca en Rosine Jacoby werden gearresteerd en via het SS-Sammellager Mecheln naar Auschwitz werden afgevoerd, wordt
besproken.
Terwijl de focus van de deportaties vooral op de grote steden Brussel,
Antwerpen, Luik en Charleroi lag, gebeurde de jacht op Joden in Geraardsbergen en andere kleinere provinciesteden minder systematisch,
aldus het artikel. Zo kon Isabelle’s halfbroer Raphael, zonder onderduik,
de naziterreur overleven.
De schrijver houdt de hypothese aan dat dearrestatie van de Joodse pianolerares er kwam na haar mededeling aande Duitse bezetters dat ze als alleenstaande vrouw niet verplicht was om een Duitse militair in haar woning te herbergen. Het resultaat van haar demarche zou geresulteerd hebben in het feit dat de Duitser in kwestie inderdaad het bevel kreeg om haar woning te verlaten maar ook dat ‘s anderdaags mevrouw Fischlowitz gearresteerd werd.
De arrestatie van de Jacoby’s bijft een raadsel en de gegevens over het verloop zijn vrijwel onbestaande. Alleen weet men met zekerheid dat ze op 25 september 1941 in de Dossinkazerne in Mechelen aankwamen en met transport XI naar Auschwitz vertrokken, om nooit meer terug te keren.
In 1951 werd in Geraardsbergen een gedenkplaat aangebracht aan de
voormalige woning van Isabelle Fischlowitz met de vermelding dat ze
van daaruit werd weggevoerd door de Duitsers.
In een gesprek met Marc Van Trimpont merkte Joods Actueel op dat deze gedenksteen vrij vlug na de oorlog werd aangebracht. “Je kan je ook niet voorstellen hoe goed deze mensen in Geraardsbergen bij de bevolking stonden aangeschreven, ze werden door iedereen gerespecteerd. Isabelle’s halfbroer was bevelhebber van de brandweer in onze stad en had een atelier waar petten werden gefabriceerd en daar verdienden heel wat mensen hun brood”, aldus auteur Van Trimpont.

Lees hier de integrale versie van het artikel  in Gerardimontium

De Geraardsebergse Joden die “verdwenen” in Auschwitz:
Isabelle (Elza) Fischlowitz, Roza Jacoby-Coster, Rebecca en Rosine Jacoby
Marc VAN TRIMPONTIedere Geraardsbergenaar en alleszins hij of zij die tot de generatie behoort van de auteur dezes, weet dat de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog ook in Geraardsbergen een dramatische wending heeft genomen. Velen onder hen herinneren zich dat in mei 1944 de Geraardsbergse lerares Isabelle Fischlowitz door een SS-commando is opgepakt. Minder bekend is de aanhouding ruim anderhalf jaar voordien, namelijk in september 1942, van Roza Coster, de weduwe van Levi Jacobi, en haar dochters Rebecca en Rosine Jacoby.

Alle vier werden ze na hun arrestatie even opgesloten in het zogeheten “SS-Sammellager Mecheln” alvorens op transport te worden gezet naar de ultieme “Endlösung”  in Auschwitz, zeg maar naar de onomkeerbare eindbestemming van de eeuwigheid…
De meesten zoniet velen onder ons gaan ervan uit dat er zoiets bestaat als het Joodse ras, een perceptie die door de Joden zelf van de hand wordt gewezen. Zelf spreken zij van het Joodse volk, dit is de gemeenschap van mensen die zich één voelen door eenzelfde (voor sommigen wel en anderen niet bindende) godsdienst en door een gemeenschappelijk lot in het verleden en eenzelfde blik naar de toekomst. (1)

Deze bijdrage bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt de onderliggende socio-politieke omgeving geschetst, met andere woorden worden historische achtergronden even in herinnering gebracht en worden belangrijke politieke accentverschuivingen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in België, in een notendopje uit de doeken gedaan. Zo wordt aandacht geschonken aan de Joodse aanwezigheid in Vlaanderen en België, maakt de lezer kennis met Polen en Krakau of het “thuisland” van de Fischlowitzen en zovele andere Joden in Vlaanderen, wordt uiteengezet hoe een veralgemeend joodsvijandig klimaat Europa sinds decennia lang in zijn greep hield en hoe  tijdens het interbellum antidemocratische stromingen stevig wortel schoten en van de grond kwamen.

Advertentie

Het tweede deel gaat over de eigenlijke Jodenvervolging in België en in Geraardsbergen, met de deportatie van Isabelle Fischlowitz en drie leden van het gezin Jacoby naar Auschwitz.

Mede dank zij de intense contacten met de heer David M. Fishlow uit Washington, een vrij dichte verwant van Isabelle (2) die zich actief bezighoudt met de familiegeschiedenis van de Fischlowitzen over heel de wereld, kregen we een duidelijker zicht niet alleen op Isabelles roots, voorouders en familie, maar ook op sommige wetenswaardigheden die allleen door ingewijden zijn gekend.
Deel I. Historische en politieke achtergronden

Joodse aanwezigheid in Vlaanderen en België (3)

Sinds wanneer over een Joodse immigratie in Vlaanderen en, bij uitbreiding, in België kan worden gesproken, is niet met zekerheid te bepalen. Algemeen wordt aangenomen dat er in de 4de eeuw, misschien al in de 2de eeuw, enkele Joodse gezinnen en families in onze gewesten (4) woonachtig waren. Doorgaans wordt dan verwezen naar handelscentra als Tongeren en Doornik. Maar het is pas halfweg de 13de eeuw dat er een tastbaar bewijs opdaagde van een aanwezigheid van Joodse medeburgers binnen de grenzen van het huidige Vlaanderen. In Tienen werd namelijk de grafsteen gevonden van “Rebecca, dochter van Mozes, overleden in 5016”, dit is 1255-1256 in onze tijdrekening.

In het begin van de 16de eeuw kwamen uit Portugal zogeheten Marranen naar onze streken afgezakt. Marranen zijn Spaanse en Portugese Joden die onder dwang werden gedoopt. Deze nepchristenen werden nauwlettend in het oog gehouden door vertegenwoordigers van de inquisitie (5). Voor de Antwerpse zakenwereld betekenden deze mensen beslist een aanwinst. De Antwerpse stadsmagistraat nam ze dan ook in bescherming tegen de edicten die de Zuidelijke Nederlanden werden opgelegd door de Spaanse vorst die toen over onze streken heerste. En de Joden of diegenen onder hen die opnieuw de Joodse religie pratikeerden werden zowel door de bevolking als door de stadsmagistraat “in ere gehouden omwille van hun discretie en hun waardigheid”. Antwerpen stond trouwens bekend als een veilig toevluchtsoord voor wie buiten de greep van de Kerk wou blijven.

In 1808, tijdens het Franse Bewind, werden de 800 in België wonende Joden administratief toegevoegd bij het Israëlitisch Consistorie van Krefeld (D) en blijkens de volkstelling van 1846, gehouden in het sinds 1830 onafhankelijke België, woonden er in ons land toen 1.336 Joden, van wie 524 in Brussel en 345 in Antwerpen.

Tegen het einde van de 19de eeuw kwamen plots meer en meer Joden uit diverse landen zoals Oostenrijk, Polen en Rusland zich in Antwerpen vestigen. Ze voelden er zich aangetrokken door de groeiende diamantnijverheid en –handel. Deze immigratie werd nog versterkt door de gevolgen van de Jodenvervolging (pogroms) in Oost-Europa; deze inwijkelingen werden Ost-Juden genoemd en ze spraken meestal Jiddisch. Van 13.200 in 1892 steeg de Joodse aanwezigheid in België naar meer dan 20.000 van wie er 6.400 in Antwerpen waren gevestigd. En deze trend zette zich door vooral weer in Antwerpen waar de Joodse bevolking net voor de Eerste Wereldoorlog meer dan verdubbeld was om in 1925 aan te groeien tot 30.000.

Advertentie

Het aantreden in 1933 van Adolf Hitler (1889-1945) als belangrijke (en later de enige) factor bij de besluitvorming in Duitsland werd de aanzet tot de grote exodus. Via België en Nederland trachtten talloze Duitse Joden elders een veilig(er) bestaan te vinden. Sommigen onder hen zijn echter niet tijdig verder geraakt en zijn hier achtergebleven op het moment dat de Tweede Wereldoorlog ook in België toesloeg. Deze gang van zaken had een plotse toename van de Joodse aanwezigheid tot gevolg zodat hun aantal geraamd wordt op 65 tot 80.000. De gegevens lopen uiteen omdat ze steunen op verschIllende bronnen, maar ze geven niettemin een grootteorde.

Heden ten dage zouden er ongeveer 40.000 Joden in België hun thuis hebben van wie 20 à 22.000 in Brussel en 17 à 18.000 in Antwerpen.

Zou Vlaanderen geworden zijn wat het is zonder de inbreng van “zijn” Joden? Met andere woorden, maken de in Vlaanderen gevestigde Joden dan echt deel uit van de Vlaamse samenleving? Ziedaar een paar vragen die bij sommigen (kunnen) opkomen. Welnu, al wie begaafd is met een normaal observatievermogen en dat is ieder van ons, zou de Joodse kolonie in Vlaanderen kunnen opdelen in drie groepen. Vooreerst een aparte doch eerder beperkte groep mensen die, door hun diepgewortelde religieuse beleving, sociaal bekeken schijnbaar op zichzelf leven; het zijn de zogeheten ultra orthodoxen zoals de aanhangers van het Chassidisme; vervolgens diegenen die helemaal geïntegreerd zijn, d.w.z. dat ze helemaal opgenomen zijn in de samenleving met weliswaar profilering van hun eigen identiteit en ten slotte de geassimileerden die zich ten volle aangepast hebben zodat ze gewoon opgeslorpt zijn in de gastsamenleving en er onder alle denkbare aspecten in alle volheid deel van uitmaken. Voor wat Geraardsbergen betreft kan Isabelles halfbroer, Raphaël Fischlowitz over wie meer elders in deze bijdrage, een schitterend voorbeeld van complete assimilatie worden genoemd.

Dit gezegd zijnde, is het zo dat de “Vlaamse Joden” vertegenwoordigd waren en zijn in nagenoeg alle geledingen van het maatschappelijk, cultureel, intellectueel en economisch leven in Vlaanderen. Zo vinden we in de actieve Vlaamse Beweging (naast anderen) prof. Nico Gunzberg (overl. 1984); in de muziekwereld (eveneens naast anderen) de bekende dirigent van het Vlaamse Radio Orkest, Daniël Sternefeld (overl. 1986); in de toneelwereld (opnieuw naast anderen) Ida Wasserman (1901-1977), een begrip zowel in Vlaanderen als in Nederland; in de pers, letterkunde en studies de zowat 30 “Vlaamse Joden” die al dan niet met hechte bindingen met het Joodse geloof, in het Nederlands hebben gepubliceerd; in de categorie beeldende kunsten die talrijke Joodse kunstminnaars zoals (nog eens naast anderen) wijlen Romi Goldmuntz die behoorde tot de Club der Twaalf (Antwerpse Academie voor Schone Kunsten), kunstschilder André Goezu, beeldhouwster Betty Wachsstock-Schönfeld, filmregisseur Harry Kummel, enz.

En dan de Joodse bijdrage tot de economische bloei van Vlaanderen, vooral belangrijk voor de havenstad Antwerpen die uitgegroeide tot een wereldcentrum van de diamantnijverheid en -handel. Het was is 1836 dat in Antwerpen het slijpen van briljanten werd geïntroduceerd uit Amsterdam. Omstreeks de jaren 1880 kwamen tal van Joodse handelaars uit Krakau (Polen) en Joodse kooplui uit Rusland zich in Antwerpen vestigen, aangetrokken als ze waren door die nieuwe industriesector van de diamantbewerking. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was zowat 80% van de diamanthandel en –nijverheid in ons land in Joodse handen; vandaag is het Joodse aandeel in deze sector evenwel sterk verminderd.

Als gevolg van de Jodenvervolging overleefde nauwelijks 35 % van de Joodse bevolking in Antwerpen de oorlogsjaren. Onmiddelijk na de oorlog werd gedacht aan de wederopbouw van de Joodse gemeenschap aldaar en daarbij heeft de diamanthandel een voorname rol gespeeld (6).

Opvallend dat in Antwerpen, net als in Londen en NewYork, een sterke kolonie Chassidische Joden aanwezig is. Het Chassidisme is een van de voornaamste strekkingen binnen het hedendaags orthodoxe Jodendom. Sommigen onder hen zijn bezield met een ware missionarisgeest. Ze vallen op in menig opzicht en vooral door hun klederdracht. De mannen dragen een zwarte jas en een ronde zwarte hoed. Ze hebben een baard, pajes of pijpenkrullen en tsitsitfranjes die onder hun hemden of mantels uitkomen. Ze hebben zich weliswaar geïntegreerd in de samenleving van het gastland maar vinden assimiliatie onbespreekbaar. (7)

Over  Polen en Krakau, het “thuisland” van de Fischlowitzen en zovele andere Joden in Vlaanderen (8)

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog leefde zowat driekwart van de Joden van de hele wereld in Polen. De volkstoestroom aldaar begon reeds in de late middeleeuwen want deze mensen werden er verwelkomd terwijl ze in de meeste Westeuropese landen ongewenst waren. Ze hadden, terloops gezegd, een eigen taal ontwikkeld, het Jiddisch dat voornamelijk in het Duits zijn wortels heeft en vermengd is met woorden en uitdrukkingen overgenomen uit diverse Romaanse talen en uit het Hebreeuws. Ook sommige vestigingsplaatsen hebben een invloed gehad op de taalvorming. Zo bijvoorbeeld werden woorden ontleend aan het Nederlands (Amsterdam was in de 17de en 18de eeuw een centrum van Joods cultureel leven) evenals aan Slavische talen. Het Jiddisch is in zekere zin de weerspiegeling van de diaspora, anders gezegd van het zwervende bestaan van de Joden. Deze inwijkelingen vertegenwoordigden zo een 10 % van de bevolking van Russisch, Pruisisch en Oostenrijks Polen, maar vermits deze hoofdzakelijk in de grote steden woonden eerder dan verspreid te leven op het platteland, waren ze goed voor ongeveer een derde van de inwoners van de hoofdstad Warchau en voor zowat een vierde in Krakau, de op een na grootste Poolse stad. In Bialystok, een stad in Noordoost Polen waren ze zelfs in de meerderheid.

Polen heeft het steeds moeilijk gehad om zijn onafhankelijkheid te vrijwaren. Tussen 1772 en 1800 kerfden Catharina de Grote van Rusland, de Oostenrijkers en de Pruisen (Duitsland) steeds maar grotere brokken uit het land, een veroveringsproces dat bekend staat als de verdeling van Polen.

Tal van Amerikaanse en Israëlische Joden beweren af te stammen van “Russische Joden”, maar feitelijk leefden er voor de verdeling van Polen maar weinig Joden in Rusland. Toen Catharina en haar vriend Potyamkin op het einde van de 18de eeuw, het Rijk uitbreidden leefde het gevoel bij een half miljoen Joden in Polen, Pools Lithouwen en de onafhankelijke staten Bjelorusland (Wit Rusland, hoofdstad Minsk) en Oekraïne (Odessa, Kiev) dat ze geregeerd werden door de Romanov-tsarina in Sint-Petersburg.

Tegen het einde van de 19de eeuw leefden er in Rusland 5,2 miljoen Joden, van wie 3,5 miljoen in een gebied zo groot als Frankrijk waar tsaar Nicolas I wou dat ze zich vestigden als in een reservaat. Maar deze landstreek bestond voor een groot deel uit bezet Polen en de andere landen waar Joden al thuis waren, alvorens te worden ingepalmd door het keizerlijke Rusland. Het omvatte dus niet zoveel zuiver Russich gebied. De Joden die buiten deze regio wilden wonen dienden daartoe een speciale vergunning te hebben en deze verkreeg men niet zo gemakkelijk. In diezelfde periode leefden 2 miljoen Joden in het Oostenrijks-Hongaarse Rijk van wie 60.000 in Krakau.

Gosc w dom, Bog w dom

Krakau, waar de wieg staat van de Fichlowitzen, heet in het Pools Kraków {spreek uit Krak-oof (9)} en ligt in West-Galicië, dus in het zuidelijk gedeelte van het land. Krakau was tot 1596 de hoofdstad van Polen en is tot vandaag het voornaamste cultuurcentrum gebleven. In 1795

Afb. 1. Krakau en de grens tussen de Oostenrijkse provincie Galicië  en Russisch Polen op het einde van de jaren 1880. Krakau ligt aan de Vistula- of Weichselrivier die noordwaarts naar Warchau en Dantzig vloeit om uit te monden in de Baltische zee.

werd Krakau een deel van het Oostenrijks-Hongaars imperium. De stad lag dus niet onder Russisch maar wel onder Oostenrijks bestuur en toen waren de Joden verplicht zich te vestigen buiten de stadsmuren, namelijk in de getto-buitenwijk Kazimierz (Foto 1). In de jaren 1815-1846 echter was het de zogeheten beschaafde Joden toegelaten in de eigenlijke stad te gaan wonen. Uit een volkstelling gehouden in 1833 blijkt dat er toen reeds 10.820 Joden binnen die stadsmuren waren gevestigd. In 1860 kwam er een synagoge waar de diensten zowel in het Pools als het Duits werden gehouden wat kan wijzen op godsdienstige verdraagzaamheid. Overigens was de Joodse tempel van het niet-orthodoxe type en werden de traditionele gebeden niet in het Hebreeuws en het sermoen niet in het Jiddisch gehouden. Met andere woorden, de inheemse Joden werden gewoon beschouwd als Polen respectievelijk als Duitsers. In de jaren 1860 konden de Joden zich naar believen vestigen binnen de stadsmuren en in 1862 kregen ze volwaardige burgerrechten. In 1868 werd Kazimierz, het Joodse getto, aangehecht bij de stad Krakau en in 1876 werd er de eerste openbare bibliotheek geopend.
Foto 1: Kazimierz (Krakau), links het huis van de Fischlowitzen. Foto genomen in 1914. De Joodse wijk is tot en met vandaag goed bewaard gebleven vermits er daar niet is gevochten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

In dit hoekhuis woonde Isabelles oom Izaak Fiszlowicz (1843-1910) en werd in maart 1887 haar kozijn Szachna/Zeelig geboren, dit is de grootvader van onze correspondent in America, David M. Fishlow. Dit pand stond en staat nog (doch “very bourgeois” verbouwd) op het Joodse marktplein (ulitsa Szeroka 28 – Breedstraat). Op het gelijkvloers bevond zich eenRestauranya en Pivarnia (café-restaurant). Vermoedelijk waren er op de verdieping een of twee huurkamers. (Bron : David M. Fishlow/Washington, e-post 24 juni en 15 juli 2008)
Kortom, Krakau wordt niet voor niets een cosmopolitische stad genoemd en een oud Pools gezegde maakt dit op sublieme wijze duidelijk met ‘Gosc w dom, Bog w dom’ wat worden weergegeven als “Waar een gast thuis is, is God thuis” (10).

De “Jugendfrage”

Was er toen, in de 19e eeuw, al sprake van de “Joodse kwestie”, in het Duits “die Judenfrage”?  De Joodse kwestie was (is) niet uitsluitend een product van zuiver racistische inspiratie, zoals wel vaak wordt beweerd. Ze vindt haar oorsprong mede in het feit dat vele Joden, waar ook ter wereld, als vreemden werden (worden) aangezien èn zichzelf als dusanig ook beschouwden (beschouwen), zelfs in die landen waar ze reeds zes-, zeven- of achthonderd jaar leefden. In Polen waar de meeste Joden woonden, beleefden deze hun eigen godsdienst, behielden hun eigen taal, koesterden hun eigen tradities en hun eigen gewoontes van kledij. In de 19de eeuw waren ze zichtbaar aanwezig in de steden doch minder op het platteland, zelfs in het hun toegewezen vestigingsgebied (reservaat) in Rusland. Steeds bleven ze bewust een minderheid die zich via het zakendoen weliswaar integreerde in de samenleving doch cultureel en taalkundig zich sterk onafhankelijk opstelde. Met andere woorden ze stonden niet open voor assimiliatie met de gemeenschap met dewelke ze hun leven deelden.

Veralgemeend Joodsvijandig klimaat in Europa

De graven van Vlaanderen behandelden de Joodse inwijkelingen met welwillendheid en respect, onder de indruk als ze waren van de ondernemings- en handelsgeest waarvan deze mensen blijk gaven. Door de bevolking werden ze evenwel niet aanvaard misschien omdat ze (te) welgesteld waren. Deze negatieve ingesteldheid kenmerkte nagenoeg alle Europese landen en streken. Zo diende in 1310 Jan II, hertog van Brabant, de Joden uit zijn hertogdom in bescherming te nemen in zijn kasteel van Genappe (in het huidige Waals Brabant). En in 1370 werd enkele Joden uit Brussel hostieschending aangetijgd; de brandstapel werd hun lot…

In het Europa van de 17de tot en met halfweg de 20ste eeuw blies een algemeen verspreide en uitgesproken Joodsvijandige wind. Wie iet of wat vertrouwd is met de geschiedenis van het antisemitisme in West-Europa, herinnert zich de beruchte zaak Dreyfuss in Frankrijk op het einde van de jaren 1800 (11), een zaak die als symbool staat voor het toen heersende antisemitische opstelling.

In 1917 had in Rusland de zogenaamde Oktoberrevolutie plaats, de Bolsjevistische staatsgreep waardoor een einde kwam aan het tsaristisch bewind. Even later, tijdens het interbellum, ontstonden ook in West-Europa verschillende ontwikkelingen die mede aan de basis liggen van de slaagkansen van voorstanders van antidemocratische staatsordeningen. Vooreerst het falen van de prille democratie ondermijnd door de talloze corruptieschandalen vanwege democratische mandatarissen en dito partijen, vervolgens de beurscrash (1929) met de daaruit voortvloeiende bijzonder hoge werkloosheid en, specifiek voor Duitsland, de nasleep van het Verdrag van Versailles dat de Eerste Wereldoorlog diende te bezegelen. Dit alles verhoogde de groeikansen van antidemocratische stromingen die het niet moeilijk hadden redding in het vooruitzicht te stellen. In sommige landen werd hun aanhang zo groot dat ze er de macht veroverden. Dit was het geval zowel aan de linker- als aan de rechterzijde van het politieke firmament, namelijk in de Sovjetunie waar de communisten het voor het zeggen kregen, en, aan de overzijde waar de lakens werden uitgedeeld door de nationaal-socialisten in Duistand, de fascisten in Italië, de corporatisten op het Iberisch schiereiland…

De sluimerende Joodsvijandige gezindheid zal in versneld tempo tot het gedachtengoed gaan behoren bij een deel van de bevolking en een zeer extreme vorm aannemen in het nationaal-socialistische Duitsland. Daar groeide onmiddellijk na het aantreden in 1933 van Führer Hitler met zijn NSDAP (12) in de decision-makende politieke arena, de jodenhaat zienderogen. Dit hoeft niet te verbazen want was het uitgangspunt van het nationaal-socialisme precies niet het racistische gedachtengoed steunend op het beginsel “superieur versus inferieur” waarbij het “Arische ras” als eersterangsburgers en het “Jodenras” als tweederangsburgers werden gezien? Vrij snel nam deze invalshoek buitensporige proporties aan met als uitbarsting de zogeheten Kristallnacht. Deze vond plaats op 10 november 1938 en toen werden niet minder dan 7.500 Joodse winkels geplunderd, 196 synagogen in brand gestoken,  zowat 26.000 Joodse mannen aangehouden en 91 onder hen vermoord (13). Meteen was het signaal gegeven voor wat zal uitmonden in de totale ontmenselijking en vervolgens de Endlösung door middel van een doelgerichte en stelselmatige uitroeiïng van een heel volk waar pas in 1945 met het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog een einde aan zal komen.

En hoe lagen de zaken in België ?  REX, het VNV en de DeVlag (1933-1944)

Ja, hoe lagen de zaken in België? Net als bijvoorbeeld in Frankrijk en Groot-Brittanië schoten tijdens het interbellum gelijkaardige antidemocratische tendensen wortel in België, weliswaar tot zekere hoogte doch niet in die mate dat ze aan de macht konden komen.

In Wallonië en Brussel zien we in 1936 de oprichting van REX (14), een politieke formatie met Léon Degrelle als leider. Volgens hem vond de partij haar ontstaan uit en haar bestaansreden in de teleurstelling over de katholieke politici en ook uit protest tegen de geestelijkheid die in zijn ogen te conformistisch en burgerlijk was en zodoende de “toegang tot de arbeidersmassa’s” verhinderde. Aanvankelijk had REX meer raakvlakken met het fascisme van Mussolini dan met het nationaal-socialisme van Hitler, maar bij het begin van de oorlog maakte het hoofdzakelijk katholieke en corporatistische uitgangspunt van de partij plaats voor een ideologische aansluiting bij het door racisme geïnspireerde nationaal-socialisme. Ter zijde, Degrelle zelf bracht het tot obersturmbahnführer (afgekort Obstubaf) of luitenant-kolonel binnen de Waffen SS (15) en hij werd bevelhebber van het Waals Legioen dat, terloops gezegd, de Belgische driekleur als embleem droeg. Hij werd door Hitler persoonlijk in audiëntie ontvangen en geprezen. Na de geallieerde landing in Normandië in 1944 werd hij aangesteld tot leider van de Reichsgau Wallonien.

In Vlaanderen dienen de uitgangspunten in hoofdzaak toch elders gezocht. Ze zijn zuiver Vlaams-nationalistisch en hebben hun wortels in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog waaruit de zogeheten Frontparij is gegroeid, in wezen een antimilitaristische formatie die streefde naar Vlaams zelfbestuur. In 1933 werd het VNV (Vlaams Nationaal Verbond) boven de doopvont gehouden (16). Met deze operatie, opgezet door Staf De Clercq (17), is men erin geslaagd een zogeheten eenheidspartij op te richten door middel van een bundeling van meerdere Vlaams-nationalistische stromingen (waaronder de Frontpartij) bestaande uit zowel democratischgezinde progressieven als voorstanders van een autoritaire staatsordening. De antiparlementaire factie kreeg evenwel het overwicht in de pas opgerichte politieke partij die onder de leiding kwam van Staf De Clercq voornoemd. De nieuwe formatie verklaarde zich van socialistische strekking (18). Na de capitulatie van het Belgisch leger eind mei 1940 dacht de leiding hoegenaamd niet aan collaboratie met de bezettende overheid. Even later wees echter een nieuw geluid met “De Duitsche zege is ook de Vlaamsche zege” (19) in de andere richting, maar de weg naar politieke collaboratie werd door VNV-leider Staf de Clercq eigenlijk pas op 10 november 1940 officieel open gesteld (20), terwijl duidelijk ook een op zijn zachtst gezegd joodsonvriendelijke weg werd bewandeld (21). Door op de trein van de collaboratie te springen hoopte De Clercq ten overstaan van de Duitsers voor zijn partij een soort invloedsmonopolie en voor Vlaanderen, binnen het Reich, een vorm van autonomie te verwerven waarvan hij in het kader van en binnen het Belgische staatsverband zelfs niet had durven te dromen. Het zou echter niet bij dromen blijven en evenmin bij louter politieke collaboratie…

Naast en onafhankelijk van het VNV-gebeuren anno 1933 werd in 1935 door Jef Van de Wiele (22) de DeVlag, wat staat voor Deutsch-Vlaamse Arbeitsgemeinschaft, in het leven geroepen (23). Hij zal die leiden tot 1945. Van deze aanvankelijk zuiver culturele organisatie maakte hij bij het begin van de bezetting een meer dan radicale, want extreme, politieke formatie en bekende zich dadelijk en met volle overtuiging tot het nationaal-socialisme. Vanaf november 1941 werd de DeVlag eigenlijk een soort SS-mantelorganisatie die zowel financieel als op het vlak van werking kon rekenen op de steun van de Algemeine SS. De ambitie van de DeVlag bestond erin het volgens hen te zachte VNV van de kaart te vegen en in 1943 werd overgegaan tot de totale en onvoorwaardelijke collaboratie waarbij Vlaanderen gewoon aangehecht zou worden bij het Reich; daarbij kwamen tevens concrete vormen van samenwerking met het Waalse REX tot stand nadat in januari 1943 ook Degrelle een zuivere SS-koers was ingeslagen. En voor het zogeheten Jodenprobleem bracht Van de Wiele zijn DeVlag helemaal in het vaarwater van het nazistisch gedachtengoed zodat Vlaamse SS-ers actief deelnamen aan arrestaties en mishandelingen van Joden (24). Van zijn hand is de bekende joodsvijandige brochure Joden zijn ook menschen die hij in 1942 publiceerde. Ter zijde, net als Degrelle streed Van de Wiele op een bepaald moment aan het Oostfront; beiden deden dus hun overtuiging gestand ook metterdaad. Net als Degrelle bracht Van de Wiele het bij de Waffen SS totOberturmbannführer (luitenant-kolonel) en met die rang was hij een tijdje stafofficier bij de SS-Sturmbrigade “Langemarck” (25) waarin het voormalige Vlaams Legioen was opgeslorpt dat, terloops gezegd, niet de Belgische driekleur als embleem droeg zoals de Waalse kameraden maar wel de Vlaamse Leeuw (26). Na de geallieerde landing in Normandië in 1944 werd hij aangesteld tot leider van de Reichsgau Flandern. In de Duits-Belgische context was Van de Wiele dus de tegenhanger van Degrelle geworden!

Na verloop van tijd ontstond een bijna bloedige machtstrijd tussen de extreme en zuiver nationaal-socialistische DeVlag die noch min noch meer de aanhechting van Vlaanderen bij het Reich beoogde en het numeriek veel sterkere doch meer gematigde VNV. Deze politieke partij had zich, uit berekening, weliswaar tot het nationaal-socialisme bekend maar wou onder geen beding weten van de aanhechting van Vlaanderen bij Duitsland en wou de slagzin “onverfranst en onverduitst” trouw blijven. In Geraardsbergen kende de DeVlag zeer weinig aanhang (misschien een half dozijn leden?) terwijl het VNV op 11 november 1943 toch nog 80 leden mocht noteren (27).

Deel II.  De Jodenvervolging in België en de weerslag ervan in Geraardsbergen

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak waren er in België ten minste 56.000 Joden gevestigd. Dit cijfer steunt op de steekkaarten die de Duitsers hebben aangelegd tussen 1940 en 1942, maar zoals eerder gemeld waren er in werkelijkheid wel meer. (28)

Reeds van bij het begin van de bezetting kregen de Joden -de “Kartoffelkäfer” (de coloradokevers) zoals ze door Goebbels (29) werden genoemd- een speciaal statuut met discriminerende maatregelen opgelegd. Van oktober 1940 tot september 1942 werden niet minder dan 18 Joodsvijandige Verordnungen uitgevaardigd met als doel deze mensen in kaart te brengen om ze vervolgens uit het openbare leven te bannen en klaar te stomen om te worden weggevoerd naar…

Krachtens een verordening de dato 28 oktober 1940 werd aan de gemeenten opdracht gegeven een zogeheten Jodenregister aan te leggen waarin de in de gemeente residerende Joden van ouder dan 15 jaar dienden te worden ingeschreven. Vanaf 29 juni 1941 kwam de verplichting op de identiteitspapieren een stempel “JOOD-JUIF” te plaatsen (Afb. 2). Nog in 1941 werden meerdere maatregelen uitgevaardigd met het oog op de uitsluiting van de Joden uit het openbare leven. Zo werden hun onroerende goederen geïnventariseerd, werd het ze verboden een nieuwe zaak op te starten, dienden ze te worden gebannen uit alle bestuursorganen en werden ze verplicht bestaande handelszaken duidelijk als Joods te identificeren. Daarop volgde een reeks verordeningen die het mogelijk moesten maken de Joden af te zonderen en zoveel mogelijk te concentreren in de vier steden Brussel, Antwerpen, Luik en Charleroi. Dan kregen ze geen toegang meer tot het openbaar vervoer. Vervolgens werd de avondklok ingesteld van 20 uur tot 7 uur en werden de Joodse kinderen geweerd uit de scholen. Maar een van de meest in het oog springende verordeningen is toch deze van 27 mei 1942 waarbij de geregistreerde Joden duidelijk zichtbaar een gele davidster dienden te dragen. Inmiddels was door de Duitsers een Vereniging voor Joden in België (VJB) in het leven geroepen; deze organisatie werd voorgesteld als een caritatieve instelling maar in werkelijkheid fungeerde ze als doorgeefluik voor Duitse bevelen (30).

In het voorjaar van 1942 was alles in gereedheid om het startsein te geven voor een georganiseerde deportatie en op 11 juni werd in Berlijn beslist om tot de actie over te gaan. Luitenant Kurt Assch van de Algemeine SS, een van de vertrouwelingen van Adolf Eichmann, werd gelast met de uitvoering van het project. Eind juni 1942 werd, als eerste stap, de Dossinkazerne in Mechelen geopend als verzamelkamp voor Joden, het zogeheten “SS-Sammellager Mecheln”. Dit kamp was gevestigd in een vleugel van deze kazerne en staat

Afb. 2. Identiteitskaart van Isabelle Fischlowitz opgemaakt in Geraardsbergen op 23 september 1941.


(Bron:  Joods Museum voor Deportatie en Verzet/Mechelen)

bekend als de “wachtkamer van de dood” (“L’antichambre de la mort”). De VJB werd ingeschakeld om de oproepingsbevelen aan de man te brengen. In dit document is listig sprake van werk in het buitenland… Zowel Koningin Elisabeth als kardinaal Van Roey protesteerden tegen deze gang van zaken doch de Duitsers legden dit protest gewoon naast zich neer en op 4 augustus verliet het eerste konvooi Mechelen richting Oswiecim (Auschwitz).

Tussen 4 augustus 1942 en 31 juli 1944 reden 28 konvooien 25.257 gevangenen van Mechelen naar Auschwitz in bezet Polen. Precies 15.621 van hen “verdwenen” onmiddellijk; ze werden bij hun aankomst naar de gaskamer gedreven. En van de 9.636 overblijvenden kwamen er 8.129 om. Van de 5.430 kinderen onder de 13 jaar   -150 van hen waren niet eens twee jaar oud-   heeft geen enkel het overleefd… Op het moment van de Bevrijding waren nog amper 1.207, dit is nog geen 5% van de 25.257 gedeporteerden in leven.

Pas in mei 1945, acht maanden na de Bevrijding dus, zal de uitroeiing van de Joden in de concentratiekampen in de openbaarheid treden.

“Rechtvaardige onder de volkeren”

Ondanks alles kon meer de helft, 56% om precies te zijn, van de vooroorlogse Joodse bevolking van België aan deportatie ontsnappen van wie 47% rechtstreeks dank zij de hulp en het heldhaftig gedrag van landgenoten. Globaal gezien een zeer goed resultaat vergeleken met bijvoorbeeld de stad Antwerpen en met Nederland waar 65% respectievelijk 75% van de Joden zijn weggevoerd, maar toch nog een mager beestje vergeleken met Frankrijk… Nu loopt elke vergelijking tot zekere hoogte wel mank zodat overhaaste conclusies zoals steeds uit den boze zijn. Dit geldt overigens ook voor een vergelijking van een mogelijk verschillend collaboratiegedrag van de bevolking in Vlaanderen, Wallonië en Brussel (31).

Tal van Joden leefden ondergedoken. In 1943 werd trouwens een Comité de défense des Juifs (CDJ) in het leven geroepen. Sommige ouders vertrouwden hun kinderen toe aan mensen van deze organisatie, die ze onder een andere naam in veiligheid brachten, meestal in nonnenkloosters. Dit gebeurde ook in Geraardsbergen (32) waar Fernande De Smet (1899-2001) (foto 2), in het weeshuis dat ze al van voor de oorlog

Foto 2.

runde in Onkerzele (Voldersstraat), zorg droeg van een zestal ondergedoken Joodse kinderen. Wie een voldoende besef heeft van de levensomstandigheden tijdens de bezetting   -en diegenen die de bezetting hebben ondergaan zullen het zich nog herinneren als was het van gisteren- weet dat alleen al de zorg om de nodige levensmiddelen te verwerven om te  voldoen in de primaire behoeften, in vele gevallen een hele opgave was. Verder was hulp bieden aan Joden een uiterst gevaarlijke onderneming, namelijk het gevaar zelf te worden opgepakt en te worden gedeporteerd naar een of ander kamp van ontmenselijking waar de eeuwigdurende stilte als enig “levensvooruitzicht” gold… Fernande de Smet kreeg hiervoor erkenning vanwege de internationale Joodse gemeenschap bij monde van het Yad Vashem-instituut dat haar op 12 april 2001 lauwerde met de onderscheiding “Rechtvaardige onder de volkeren” (Afb. 3).

Het was in 1953 dat de Knesset, dit is het Israëlische parlement, een wet stemde die de oprichting inhield van een Instituut voor de herdenking van de Martelaren en de Helden van de Holocaust of (beter) de shoà; dit instituut kreeg de naam Yad Vashem en had onder meer tot opdracht een afdeling in het leven te roepen voor de erkenning van Rechtvaardigen. Alleen niet-Joden die hun leven op het spel hadden gezet om Joden te helpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, konden in aanmerking komen. Er werden duidelijke criteria vastgelegd voor de erkenning, slaande op hulpverlening in een van de landen die door de Duitsers (of bondgenoten) bezet waren; deze hulpverlening kon bestaan in het verschaffen van onderdak, valse identiteitspapieren, levensmiddelen, schuilplaatsen, of nog in het begeleiden van personen en dergelijke acties. Daden van hulpverlening dienden voor de redder werkelijk gevaren mee te brengen, gevaar te worden opgepakt en gevangen genomen, te worden gedeporteerd of te worden gedood. De redder diende niet alleen te weten dat hij met Joden had te doen, maar hij moest bovendien bewust zijn daden stellen met het doel op actieve manier te participeren aan de redding van de vervolgde Joden. En als vanzelfsprekend kon er geen sprake geweest zijn van enige vergoeding voor bewezen

Afb. 3. Diploma ter erkenning van de Rechtvaardige Fernande de Smet.

Bron : Yad Vashem, The Holocaust Martyrs’ and Heroes’ Remembrance Authority, P.O.B. 3477 Jerusalem 91034 Israel.

Vertaling : Erediploma

Dit diploma getuigt dat in haar zitting van 4 aprl 2001, de Commissie voor eerbetoon aan de Rechtvaardigen onder de Volkeren daartoe aangesteld door Yad Vashem, het Instituut voor de herdenking van de martelaren en de helden, op grond van de verzamelde getuigenissen, eer heeft betoond en de Medaille der Rechtvaardigen onder de Volkeren heeft toegekend aan

Fernande de Smet

Op gevaar van haar eigen leven heeft zij Joden gered die vervolgd werden ten tijde van de Shoà in Europa. Haar naam zal voor eeuwig gegrift blijven in de Muur der Rechtvaardigen onder de Volkeren van het Yad Vashem gedenkteken in Jeruzalem.

Jeruzalem, Israël

12 april 2001

diensten, tenzij terugbetaling van werkelijk gedane uitgaven en kosten. Tot en met 1999 waren zowat 19.000 “Rechtvaardigen onder de Volkeren” en voor wat België betreft waren ze eind 2004 met zowat 1.500. (33)

Het was in 1953 dat de Knesset, dit is het Israëlische parlement, een wet stemde die de oprichting inhield van een Instituut voor de herdenking van de Martelaren en de Helden van de Holocaust of (beter) de shoà; dit instituut kreeg de naam Yad Vashem en had onder meer tot opdracht een afdeling in het leven te roepen voor de erkenning van Rechtvaardigen. Alleen niet-Joden die hun leven op het spel hadden gezet om Joden te helpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, konden in aanmerking komen. Er werden duidelijke criteria vastgelegd voor de erkenning, slaande op hulpverlening in een van de landen die door de Duitsers (of bondgenoten) bezet waren; deze hulpverlening kon bestaan in het verschaffen van onderdak, valse identiteitspapieren, levensmiddelen, schuilplaatsen, of nog in het begeleiden van personen en dergelijke acties. Daden van hulpverlening dienden voor de redder werkelijk gevaren mee te brengen, gevaar te worden opgepakt en gevangen genomen, te worden gedeporteerd of te worden gedood. De redder diende niet alleen te weten dat hij met Joden had te doen, maar hij moest bovendien bewust zijn daden stellen met het doel op actieve manier te participeren aan de redding van de vervolgde Joden. En als vanzelfsprekend kon er geen sprake geweest zijn van enige vergoeding voor bewezen diensten, tenzij terugbetaling van werkelijk gedane uitgaven en kosten. Tot en met 1999 waren zowat 19.000 “Rechtvaardigen onder de Volkeren” en voor wat België betreft waren ze eind 2004 met zowat 1.500. (34)

En verder in Geraardsbergen

Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog waren in Geraardsbergen twee bekende Joodse families, de familie Fichlowitz en de familie Jacoby. De meesten van hen werden opgepakt doch niet op dezelfde datum. Een paar werden met rust gelaten of konden ontsnappen. Eigenlijk lag de focus van de deportaties op de steden Brussel, Antwerpen, Luik en Charleroi. In kleinere provinciesteden, zoals Geraardsbergen, gebeurde de jacht op de Joden niet systematisch. Men kan er dus van uitgaan dat steeds een of ander feit de aanleiding moet zijn geweest voor het oppakken van de ene of de andere. Overigens was het ook zo dat Joden die gehuwd waren met een niet-Jood(se), de zogeheten gemengde huwelijken, eningszins en tot zekere hoogte “bescherming” genoten op voorwaarde dat zij zich strikt hielden aan de anti-joodse verordeningen en een low profile aannamen. Een gemengd huwelijk bood evenwel geen zekerheid om aan de deportatie te kunnen ontsnappen.
I. Isabelle Fischlowitz (Geraardsbergen, 1891 – Auschwitz, 1944), haar voorouders en haar familie

Onder de groep mensen die “verdwenen” onmiddellijk na hun aankomst in Auschwitz, was Isabelle (Elza) Fischlowitz (Foto 3). Zij werd in Geraardsbergen geboren op 7 maart 1891 als dochter van Ephraiim David Fischlowitz en Clementina Laemlé die de Poolse nationaliteit had. Isabelle verkreeg de Belgische nationaliteit door naturalisatie (35). Ze is ongehuwd gebleven en was lerares Frans en muziek. Ze woonde op de Vesten nr. 76 (Foto 4) .

Foto 3

Isabelle Fischlowitz

De foto links komt uit het familiearchief en is vandaag in het bezit van een van de kinderen van Margriet Van Laethem (1919-2006), nicht van Leontine Van Laethem (1886-1981) die de echtgenote was in het tweede huwelijk van Raphaël Fischlowitz, Isabelles halfbroer. Daar de thans levende familieleden Isabelle nooit persoonlijk hebben gekend, vonden we het oportuun de foto toch ook even voor te leggen aan enkele personen die Isabelle vaak hebben ontmoet en gesproken, zoals aan Andrea Lucienne Moreels (geb. 1928), Gilberte Moreels (geb. 1925), Gaston Pion (geb. 1919). Welnu, elk afzonderlijk hebben ze de vrouw op de foto zonder de minste aarzeling formeel herkend als Isabelle Fischlowitz.

De foto rechts is deze welke voorkomt op de identiteitskaart (afb. 2) afgeleverd in Geraardsbergen op 23 september 1941. (© Rijksarchief in België – Dossier Vreemdelingenpolitie)

Van wanneer deze foto’s dateren valt moeilijk te zeggen, maar dat ze van een verschillende datum zijn ligt zo voor de hand.

Naar de ontmenselijking… en de versnelde “Endlösung” (36)

Foto 4 (Foto Lucien Van Schoors)

Ons medelid en oud-Geraardsbergenaar Yvan vander Haegen uit Mechelen deed ons het trieste verhaal van haar arrestatie door de Gestapo (37) en we laten het hier volgen. Het gebeuren vond plaats op 11 mei 1944 : “Als kind van 6 jaar toen, kan ik me nog vaag herinneren wat op die mooie lentedag in mei 1944 in onze straat gebeurde, maar mijn moeder heeft mij dit verhaal dikwijls verteld. De kinderen op de Vesten speelden op de straat en de mensen zaten zoals gewoonlijk bij mooi weer aan de deur van hun huis. De oorlog had reeds een wending genomen. Plots kwam er een Duitse Gestapo-officier in open wagen, gevolgd door een militaire vrachtwagen, de straat langs de rechterzijde langzaam opgereden. De Gestapo-officier bezag alle huizen. Bovenaan de straat draaiden de wagens terug en reden langs de linkerzijde de straat af toen ze plots stopten voor het huis van juffrouw Fischlowitz. Ze stapten meteen het huis binnen. De juffrouw die op dat moment pianoles aan het geven was, moest onmiddellijk stoppen, werd door de Duitsers naar buiten gebracht met als enige bagage een broodje. Ze werd op de vrachtwagen geduwd met bestemming de Dossinkazerne te Mechelen, waar ze dan op 31 juli 1944 op transport werd gezet naar de uitroeiingskampen in Polen”.

Dit verhaal is ons bevestigd door Roger Van Snick (geb. 1931) die het gebeuren gadegeslagen heeft. Hij woonde toen met zijn ouders in Isabelles directe omgeving en heeft haar als knaap goed gekend want hij ging er regelmatig aan huis. Hij wist ook nog te vertellen dat er bij haar een Duits militair logeerde, misschien waren het er zelfs twee. Met goede bedoelingen waarschijnlijk had deze er haar attent op gemaakt dat ze als alleenstaande vrouw eigenlijk niet verplicht was aan militairen logies te verschaffen. Isabelle zou dan naar de Kommandantur (38) zijn gegaan om de zaak in het reine te trekken. Resultaat van de démarche ? De Duitse militair werd dadelijk weggetrokken en de dag nadien werd Isabelle opgepakt… (39). Ze werd geïnterneerd in de Dossinkazerne op 17 mei 1944 om vervolgens naar de ontmenselijking te worden gedeporteerd en ten slotte de Endlösung te ondergaan. Zij was “passagierster” nr. 179 van het 26ste konvooi of “XXVI. Transport” naar Auschwitz (Afb. 4). Dit konvooi (het voorlaatste, nota bene!) vertrok op 31 juli 1944 met 563 mensen van wie er 207, onder wie Isabelle, onmiddellijk na aankomst zijn “verdwenen”. Ze werd dus naar alle waarschijnlijkheid begin augustus 1944 vergast (40).

Foto 5 (Foto Lucien Van Schoors)

Aan de gevel van het huis waar ze woonde is een gedenkplaat   aangebracht die werd ingehuldigd, samen de vlag van de “politieke gevangenen en rechthebbenden”, op zondag 9 september 1951 (41). Op deze gedenkplaat staat 1941 als jaar waarin haar aanhouding zou hebben plaats gehad (Foto 5). Dit is fout. In het Joods Museum voor Deportatie en Verzet bevindt zich een enveloppe “Reliques” op haar naam, met daarin haar identiteitskaart opgemaakt op 23 september 1941 (Afb. 1) evenals een oproepingsbrief de dato 4 juli 1942 in verband met haar identiteitskaart, na 1941 dus. Het staat bovendien vast dat ze werd geïnterneerd in de Dossinkazerne op 17 mei 1944 (Afb. 5). Maar zelfs mochten er geen documenten zijn die aantonen dat het 1944 was, dan nog kan met zekerheid worden gesteld dat het alleszins niet 1941 kon zijn om de doodeenvoudige reden dat Berlijn pas in juni 1942 besliste om tot de actie over te gaan met de eerste arrestaties van Joden tot gevolg. Bovendien en om elke twijfel helemaal weg te nemen, werden Joden van Belgische nationaliteit pas van september 1943 gedeporteerd (42). Bewijzen te over dus dat het niet 1941 is.
Afb. 4. Pagina 12 van het 26ste konvooi naar…

(Bron:  Joods Museum voor Deportatie en Verzet/Mechelen)

Afb. 5 : In de linker bovenhoek staat de datum van internering in de Dossinkazerne te Mechelen (43) .

(Bron:  Joods Museum voor Deportatie en Verzet/Mechelen)
De naam Fischlowitz (44)

Zoals vaak met familienamen het geval is, zijn ook hier meerdere varianten ontstaan. Zo behoren Ben Fishel, Fiszlewicz, Fischlowicz, Fischlowitz, Fishlow, Cymzer-Fischlowitz, of gewoon Cymser, Cymse, allemaal tot hetzelfde geslacht.

In 1805 wou de keizerlijke regering van Oostenrijk, in haar deel van Polen, dat de Joden een familienaam aannamen en ze werd in 1821 hierin gevolgd door Rusland.

Bij de vorming van familienamen gebruikte men ofwel traditionele patroniemen (afgeleid van de voornaam van de vader), ambachten of beroepen {zoals Tischler(schrijnwerker), Goldschmidt (goudsmid)}, plaats van herkomst (zoals Pressburger of Warszawski) of bijnamen {zoals Teitelbaum (dadelboom) of Himmelfarb(hemelkleur, vermoedelijk voor mensen met blauwe ogen)}.

Russen en Polen evenals andere Slaven hebben patroniemen die eindigen op –ич in het Russisch, -icz in het Pools, –itz in het Duits, –in het Tsjechisch,enz. (allemaal –ich uitgesproken). In Duitslandveranderden patroniemen in achternamen eindigend met -sohn (ben Eber werd Ebersohn). Voor de Poolse Joden was het doorgaans gebruikelijk de ben-patroniemen op te nemen in de officiële documenten van de Russische, Duitse (Oostenrijkse) of Poolse administratie zelfs nog voor er van familienamen sprake was. En vaak nadat de familienamen waren opgelegd werd de versie van het patroniem, die door het hoofd van de familie werd gebruikt gewoon de familienaam.

Duitssprekende kantoorklerken zoals diegenen die de passagierslijsten opmaakten voor de emigranten die van Hamburg inscheempten naar de Verenigde Staten, of de Oostenrijkers die destijds in Krakau archieven aanlegden, waren geneigd Poolse achternamen eindigend op –icz en Russische eindigend op –ич om te zetten in de Duitse schrijfwijze –itz. In de Verenigde Staten en Engeland werd –ich, –icz en itz dikwijls –itch. Vandaar dat alle Fishlowitzen, Fishlowiczen en Fichlowitchen gewoon varianten zijn van dezelfde naam. Ze stammen allen af van dezelfde Salomon ben Fisch’l uit Krakau, geboren omstreeks 1754 en overleden in 1831. Hij staat als eerste vermeld met de naam Fischlowicz (Fischlowitz), dit is de Oostenrijks-Duitse spelling van Fiszelewicz wat de Poolse versie is van het Hebreeuwse patroniem ben Fischl (de zoon van Fischl). Op haar beurt is deze versie een bijnaam voor de Hebreeuwse naam Efraïm wat eigenlijk een woordspeling is tussen de woorden fish (vis) en fecund (vruchtbaar), een patriarch kenmerkend in het Hebreeuws. Maar hoe die woordspeling verklaren? Hiervoor bestaan geen tastbare en onweerlegbare gegevens. Veel Joodse voornamen verwijzen naar de naam van dieren die zouden te maken hebben met de zegening van Jacob uit de Genesis (45). Toen Jacob (naam die door God werd veranderd in Israël) zijn einde voelde naderen, riep hij zijn zonen en kleinzonen bijeen. Hij sprak over elk van hen en voorspelde ieders plaats in de wereld. Hij vergeleek Yehuda (Juda) met een leeuwenwelp die zou groeien en zich ontpoppen als een heerser. Issachar (Issakar), zegde hij, was zo sterk als een ezel (bedoeld als een compliment), Dan was als een slang die als geen ander een vijand in een hinderlaag weet te lokken, Naphtali was te vergelijken met een hert (Zvi in het Hebreeuws, Hirsch in het Duits en het Jiddisch), Benjamin zou op jacht gaan net als een hongerige wolf (Ze’ev in het Hebreeuws, Vulf in het Jiddisch) doch zijn prooi delen. Zijn kleinzoon Ephraïm zou uitblinken door vruchtbaarheid en zich vermenigvuldigen. Nu, heeft het Hebreeuws voor vermenigvuldigen dezelfde wortel als dag, “fish” en dit is de gangbare uitleg voor het feit dat voor Joden de Jiddische namen Fish’l of deFischke-bijnamen staan voor Ephraïm, nota bene de kleinzoon van Jacob en stichter van een van de Twaalf Stammen. Misschien droeg de vader van Salomon ben Fischl de Hebreeuwse naam Ephraïm. Ter zijde, de naam Salomon (van dezelfde stam als het woord shalom) kan worden begrepen als “Man van Vrede, de Zoon van Kleine Vis”. Dergelijke interpretatie roept misschien veeleer indianenlogica voor de geest en is alleszins alles behalve Joods, maar etymologisch gezien klinkt ze toch aanneembaar.
De familie Fischlowitz (46)

Zoals eerder gemeld, heeft de familie Fischlowitz haar wortels in de Poolse stad Krakau (Kraków). Meer dan eens week een of ander familielid uit naar België, een paar naar Zwitserland en enkelen ook naar de Verenigde Staten van Amerika. Zo zou kunnen worden gesproken van een Belgische, Zwitserse, Amerikaanse tak van de Fischlowitzen.

Een paar uitzonderingen niet te na gesproken zijn al diegenen die in Polen zijn gebleven, omgekomen in de vernietigingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Doorgaans werden ze naar Auschwitz nabij Krakau gedeporteerd, soms na eerst een tijdje in een kamp in Podgorze te hebben doorgebracht. Onder hen de meesten van de Belgische tak. Na te zijn samengebracht in de Dossinkazerne te Mechelen die als verzamelcentrum fungeerde, werden ze met een goederentrein naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. De ironie van het lot wil dat een einde aan hun leven kwam zodra ze terug een voet zetten in Galicië, op nauwelijks enkele kilometer van Krakau dat ze zovele jaren voordien hadden verlaten… De via de film Schindler’s list alom bekende Oskar Schindler en een zekere Modell die uniformen maakte voor de Wehrmacht, slaagden erin een aantal Joden te onttrekken aan de uitroeingskampen, maar van de 68.000 die voor de oorlog in Kraków-Kazimierz woonden hebben slechts enkele honderden het overleefd.

Stamreeks en familie van Isabelle Fischlowitz (47)

Genealogische opzoekingen hebben de oudst gekende voorvader kunnen terugvinden in het Krakau van de 18de eeuw en de stamreeks van Isabelle ziet eruit als volgt:

I. Salomon FISCHLOWICZ (= Salomon ben FISCH’L), geboren in Krakau omstreeks 1754 en overleden in 1831. Zijn geboortenaam was Szachne Fiszlowicz. Hij was gehuwd met Necha, geboren in 1754/56. Zij zijn de ouders van:

II. Abraham CYMZER FISCHLOWICZ, geboren in Krakau in 1776/78 en gehuwd met Hana GUMPLOWITZ  (1778 – 1848). Zij zijn de ouders van:

III. Chaim Samuel CYMSE FISCHLOWITZ, geboren in Krakau in 1813 en overleden in Brussel vóór 1876. Hij trouwde op 28 januari 1836 met Ester WELNER (WILNER, WILME) die omstreeks  1820 geboren werd. Beiden (Foto 6) stonden als handelaars geregistreerd. In

Foto 6. Portretten in olieverf op doek. Links Chaim Samuel Cymse Fischlowitz , rechts diens echtgenote Ester Welner (Wilner, Wilme). Zie het typische keppeltje (kipa) dat Chaim draagt, dit is een soort kalotje waarmede de mannen op de sabbat het hoofd bedekken.

Foto 6. Detail voorkomend op beide doeken, met de naam van de kunstschilder en het jaar van uitvoering van het schilderij. De twee portretten zijn dus geschilderd in het jaar 1864 door R. Maej(?). Ze zijn even groot, ongeveer 70 bij 60 centimeter.

Via gemeenschappelijke erfenis zijn ze nu in het bezit van de drie kinderen van Margriet Van Laethem (1919-2006), nicht van Leontine Van Laethem (1886-1981) die de echtgenote in tweede huwelijk was van Raphaël Fischlowitz, Isabelles halfbroer. Margriet was de kleindochter en Leontine de dochter van het echtpaar Franciscus van Laethem x Nathalie Herregodts.

1861 emigreerde het gezin naar Brussel. Zij zijn de ouders van:

IV. Efroim (Efrajm, Efraïm) Dawid (CYMSE) FISZLOWICZ, geboren in Krakau op 17 oktober 1849 als zesde kind van het echtpaar voornoemd.

Hij was pettenmaker van beroep. Sinds 1861 woonde hij eerst met zijn ouders in Brussel waar hij op 7 december 1876 in het huwelijk trad met Adrienne NORDMANN. Het echtpaar vestigde zich in Aat waar vier kinderen werden geboren:

  • Samuel in 1878 (zie verder)
  • Elisa Anna in 1880 (zie verder)
  • Raphaël Edmond in 1882 (zie verder)
  • Albert in 1885 die reeds in 1886 overleed.

In 1888 overleed Efraïms vrouw, Adrienne Nordmann.

Efraïm hertrouwde op 4 februari 1889 met Clémentine LAEMLÉ die de Poolse nationaliteit had. Op 17 oktober 1889 komt het echtpaar vergezeld van de drie uit Efraïms eerste huwelijk nog in leven zijnde kinderen zich in Geraardsbergen vestigen. Omstreeks 1900 woonden ze in de Grotestraat nr. 40 (Foto 7), wat blijkt uit een brief- of prentkaart uit 1903 gericht tot de elfjarige Isabelle die volgt onder V en kind uit het tweede huwelijk. Efraïm is in Geraardsbergen overleden op 5 december 1911 en hij staat in de overlijdensakte vermeld als “klakkenfabrikant” (48).

Foto 7: Het huis Grotestraat nr. 40 anno 208, waar de Fischlowitzen woonden in 1903. De gevel van de bovenverdieping is bewaard gebleven. (Foto: Lucien Van Schoors).
V. Isabelle FISCHLOWITZ

Isabelle (ook Elsa genoemd) werd in Geraardsbergen geboren op 7 maart 1891. Zij bleef ongehuwd en was lerares Frans en piano. Precies over haar gaat dit hoofdstuk.

Isabelle’s oudste halfbroer, Samuel Fischlowitz werd geboren op 10 maart 1878. Samen met zijn jongere broer Raphaël zette hij na het overlijden van vader Efraïm de zaak van pettenfabricage verder en in 1912 staan de gebroeders Fischlowitz vermeld als klakkenfabrikant in de Adamstraat, nr. 17 (49). Op een bepaald moment moet de zaak in financiële moeilijkheden zijn gekomen vermits “S. & R. Fischlowitz” op 6 mei 1935 een gerechtelijke akkoord bekwamen (50).

Blijkbaar goed geïntegreerd, was Samuel voor de Eerste Wereldoorlg secretaris van de Geraardsbergse afdeling van de Liberale Jonge Wacht(51). Op een gegeven ogenblik is hij naar Brussel gaan wonen. Hij heeft de oorlog overleefd en

overleed in Schaarbeek (Brussel) op 24 mei 1963 (Afb. 6).

Afb. 6. Overlijdensberichtje in Brusselse krant (Le Soir ?)

Isabelles halfzus, Elisa Anna Fischlowitz werd geboren op 21 mei 1880. Zij trouwde in Geraardsbergen op 22 oktober 1900 met de op 6 mei 1875 in Bremen geboren Jacques Karpeles, “graver” of grondwerker van beroep. Hier rijst evenwel de vraag of “graver” niet een schrijffout inhoudt en of eigenlijk niet “graveur” werd bedoeld want er is een sterk vermoeden gewettigd dat Jacques Karpeles zilversmid en bronskunstenaar was. Zo werd in 2007 in Groot-Brittanië een veiling gehouden van “a small collection of Art Nouveau bronze by Belgian artist and silversmith Jacques Karpeles” (52). Het echtpaar verliet Geraardsbergen op 18 december 1900 om zich in Brussel te vestigen.

De jongste halfroer van Isabelle, Raphaël Fischlowitz, is geboren op 16 januari 1882. Op 11 februari 1914 trouwde hij in Brussel met Anna Lederman, geboren op 18 mei 1888 in Fegersheim (Elzas), van wie op eigen verzoek gescheiden op 20 juni 1931 (53). Het echtpaar kreeg geen kinderen. Op 12 april 1933 hertrouwde Raphaël met Leontina Gislena Van Laethem uit Geraardsbergen, geboren op 26 maart 1886 als dochter van Franciscus en Nathalia Herregodts (Afb. 7). Ook dit huwelijk is kinderloos gebleven. Het echtpaar woonde tot 1947 samen met hun dienstmeisje, Marguerite Pennewaert, in de Bokerstraat nr. 5.

Afb. 7

Op 17 juli 1945 koopt Raphaël het pand nr. 35 op het Stationsplein waar hij in 1947 intrekt en blijft wonen tot zijn overlijden op 6 juni 1958. Een gedeelte ervan was in 1901 door de toenmalige eigenaar, Felix De Block in Geraardsbergen, omgebouwd tot sigarenfabriek en vanaf de jaren 1921-22 fabriceerde sigarenfabrikant Jules De Clercq er sigaren. Raphaël Fischlowitz gebruikt de werkruimte als atelier voor zijn pettenfabricage tot 1949. In dat jaar komt het gebouw in handen van oudere broer Samuel die inmiddels fabrikant is in Schaarbeek. (54)

zijn pettenfabriekje verdienden toch heel wat mensen hun brood, sommigen in vast dienstverband en anderen als thuiswerkers. Ter zijde, een van zijn jonge werknemers, Louis Michiels genaamd (geb. 1917), leek hem een bijzonder schrandere jongen en Rafaël moedigde hem aan te gaan studeren eraan toevoegend dat hij die studies zou bekostigen…  Michiels is evenwel niet ingegaan op het voorstel (55). Toont dit voorval niet aan dat Rafaël  ook een sociaal ingesteld en genereus iemand was?

Van 1923 tot 1947, met een onderbreking tijdens de oorlogsjaren, was hij bevelhebber van de Geraardsbergse Vrijwillige Brandweer, met de rang van kapitein-commandant of 1ste kapitein (Foto 8). Foto 8

In sommige collaboratiemiddens had hij het reeds van bij het begin van de oorlog verkorven. Onder de titel “Recht wat krom is!” lezen we in de partijkrant van het VNV “Het manneke van de Brandweer heeft alweer zijn spuitrepetities hernomen. Deze meneer liet de goede stede “in brand” binst de gevaarlijke oorlogsdagen”(56). In 1943 werd hij door een S.S.-soldaat aangeklaagd bij de Feldgendarmerie (Kommandantur) omdat hij de davidster niet droeg. Hij kon niettemin vrijuit gaan, naar verluidt dank zij de persoonlijke tussenkomst van burgemeester Van Liefferinge (VNV). Toen een jaar later zijn zus Isabelle was weggevoerd, kreeg hij van diezelfde burgemeester de toelating de zegels te verbreken om de inboedel weg te halen (57). Hijzelf wist uiteindelijk aan de deportatie te ontsnappen en hieromtrent werden vele vragen gesteld over hoe het toch kwam dat zijn zus wel en hij niet vervolgd werd. En de cafétoog-logica gaf de toon aan, net als de distels buitensporig uit de grond schieten. Hij zou een dubbel leven hebben geleid en de Duitsers van dienst zijn geweest, hij zou ondergedoken hebben geleefd, hij zou niet echt Jood zijn geweest maar een adoptiekind, hij zou…, hij zou enzovoort.

Rafaël was alles behalve een onbekende in Geraardsbergen (58). Hij stond actief in het Geraardsbergse openbare en sociale leven en in 1926 werd hij verkozen tot gemeenteraadslid voor de liberalen. Hij nam tevens bestuursverantwoordelijkheid in meerdere verenigingen, zoals in de turnvereniging La Grammontoise (1901-1926). Hij was houder van meerdere binnen- en buitenlandse onderscheidingen; zo was hij, volgens een overlijdensberichtje in een Brusselse krant (Le Soir?), ridder in de Orde van Nichan-Iftikbar (59), ridder in de Orde van Leopold II, ridder in de Kroonorde. Raphaël en zijn echtgenote Leontine rusten op het kerkhof van Geraardsbergen (Foto 9).

Foto 9. Grafkelder van het echtpaar Raphaël Fischlowitz – Leontine Van Laethem op het kerkhof van Geraardsbergen.
Een merkwaardige familietak in Duitsland

Alhoewel het hier niet de bedoeling was andere dan heel dichte en directe familie van Isabelle te belichten, willen we hierop toch één uitzondering maken. Een nicht van Isabelle, Leopoldine Fischlowitz (60), geboren in Brussel (en niet in Berlijn zoals verkeerdelijk staat op Internet) op 23 september 1855, trouwde met advocaat Max Steinschneider (61) uit Berlijn, actief bij de oprichting van productie- en consumptie-coöperatieven. Als voorvechter in de mensenrechten-beweging hoeft het niet te verbazen dat hij behoorde tot de stichters van de Duitse Liga voor de Mensenrechten. Hij was de zoon van de bekende wetenschapper Moritz Steinschneider (1816-1907), de grondlegger van de moderne Joodse bibliografie. Leopoldine werd aldus de stichter van een voorname tak van de familie in Duitsland. In Dallgow-Döberitz is een straat genoemd naar haar man, Gründer der Villenkolonie Döberitz, promotor van de villawijk Döberitz.

Max en Leopoldine kregen drie zonen onder wie Adolf-Moritz, een prominente politieke figuur aan de linkerzijde van het politieke landschap en advocaat in het pre-Nazistische Frankfurt.

Adolf-Moritz Steinschneider (Foto 10) is geboren in Berlijn op 12 juni 1894, als oudste zoon van het echtpaar. Hij kende geborgenheid in zijn kinderjaren, wonende in de residentiële wijk van Döberitz, die door zijn vader was ontwikkeld. Na zijn middelbaar aan het Frans gymnasium in Berlijn, studeerde hij rechten en economische wetenschappen achtereenvolgens in Berlijn en Munich.

        • Foto 10

Reeds voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd in Duitsland geijverd voor een sociale revolutie en in 1916 ontstond de Spartakusbund, een afsplitsing van de SPD (de Duitse socialisten), zo genoemd naar Spartacus (62). Die vereniging van links-radicalen ijverde voor de voortzetting van de sociale revolutie ook tijdens de oorlogsjaren en, na de oorlog voor een radicale koers. In 1918 werd de Spartakusbund omgevormd tot een partijpolitieke organisatie, de KPD(Kommunistische Partei Deutschlands). De pas opgerichte KPD nam het initiatief tot een opstand, Spartakistenopstand genoemd, die een aanvang nam op 5 januari 1919 doch reeds op 12 januari hardhandig werd neergeslagen. Welnu, in deze revolte speelde Adolf Moritz een actieve rol  aan de zijde van de Spartakisten.

Na de onderdrukking van de Spartakistenopstand werd Adolf voor de rechtbank gedaagd en tot een gevangenisstraf veroordeeld en zo verbleef hij van juni 1919 tot maart 1920 in de Plötzenseegevangenis in Berlijn. Na eerst te hebben gewerkt in dienstverband, begon hij in 1926 een eigen advocatenpraktijk in Frankfurt. In het begin behandelde hij voornamelijk zaken die te maken hadden met betwistingen in de wereld van politieke en financiële oplichterijen, proletariërs, echtscheidingen, alimentatiegelden. Later was hij vaak in politieke processen gewikkeld als verdediger van mensen uit het sociaal-democratische (socialistische) en commmunistische kamp tegen bekende figuren uit de NSDAP (Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij). Hij was ook de wettelijke vertegenwoordiger van de Sovjet-handelsmissie in Duitsland.

Adolf Moritz Steinschneider leefde ondergedoken in Frankrijk toen hij op 11 juni 1944 om het leven kwam in Bellac, gedood door soldaten van het 1ste bataljon van het 4de Panzer Grenadier Regiment “Der Führer”, een SS-regiment behorende tot de Divisie Das Reich (63). Het is tevens deze eenheid, onder het bevel van Sturmbannführer (majoor) Adolf Dieckmann, die verantwoordelijk is voor het bloedbad van 10 juni, de dag voordien dus,  in Oradour-sur-Glane, een dorpje van zowat 1.500 inwoners in de Limousinstreek, waar niet minder dan 642 mensen de dood vonden, slachtoffers van een vergeldingsactie voor een aanval door verzetsstrijders.

Familienaam uitgestorven? (64)

Volgens de vooralsnog gekende gegevens zijn de kinderen en kleinkinderen van Adolf-Moritz’ dochter Marie-Louise Steinschneider – dit is de kleindochter van Leopoldine Fischlowitz- de enige afstammelingen van de “Europese” Fischlowitzen die de Shoà hebben overleefd en ook vandaag nog in Europa wonen. Maar is het niet merkwaardig dat een Joods gezin dat de oorlog wist te doorspartelen nabij Limoges in Frankrijk waar het sinds halfweg de jaren 1930 leefde, zich na de oorlog terug in Duitsland ging vestigen? Een woont in Frankfurt en een kleinzoon met zijn gezin in Berlijn. Het zijn echter geen naamdragers… Zou de familienaam Fischlowitz dan uitgestorven zijn in Europa?
II. De Jacoby’s

Tot de familie Jacoby behoorde onder meer het gezin van Levi Jacoby dat, naar verluidt, de feestzaal Plaza (Oudenaardsestraat) heeft gerund. Deze mensen zijn van Gent naar Geraardsbergen overgewaaid. De gegevens over hoe het ze is vergaan, zijn schaars. Maar het is een triest verhaal.

Foto 11: links Roza Coster, rechts Rebecca Jacoby (© Rijksarchief in België – Dossier Vreemdelingenpolitie)

Levi Jacoby is geboren in Gent op 3 december 1880 als zoon van Isaac en Rebecca Swaap. Hij kwam om het leven op 4 augustus 1942 “om 2 ure en half vόόr middag” (m.a.w. om halfdrie ’s  nachts). Volgens de overlevering kende hij een tragisch einde. De aangifte van overlijden werd gedaan door de 38-jarige zoon Asser op dezelfde 4de augustus “om tien ure vόόr middag”(65). In de overlijdensakte (nr. 125) wordt geen gewag gemaakt over hoe Levi om het leven is gekomen. Zijn weduwe, Roza Coster werd geboren in Ninove op 7 augustus 1883.

Het echtpaar Jacoby-Coster had ten minste drie kinderen, een zoon Asser voornoemd, geboren in 1904 en vrachtrijder van beroep, en twee dochters, Rebecca die geboren is in Gent op 4 januari 1906 en Rosine geboren op 1 maart 1915 eveneens in Gent. Beiden zijn ongehuwd gebleven.

Naar alle waarschijnlijkheid was het ergens in september 1942 dat Roza samen met haar  dochters Rebecca en Rosina Jacoby werd opgepakt door de Gestapo of door de SS. Wat de aanleiding zou kunnen geweest zijn voor hun arrestatie blijft een raadsel, want normaliter werden de Joden uit kleinere steden niet systematisch opgespoord noch vervolgd. Volgens sommige zelfs vandaag nog levendige geruchten, zou zoon Asser hierin een zeer bedenkelijke rol hebben gespeeld met het doel zijn vel veilig te stellen… Wat er ook van zij, op 25 september werden de drie vrouwen opgesloten in het SS-Sammellager Mecheln, dit is zoals eerder gemeld het verzamelkamp dat voor de Joden was ingericht in de Dossinkazerne te Mechelen in afwachting verder te worden doorgestuurd naar de eindeloosheid… Moeder Jacoby werd er ingeschreven als huisvrouw en beide dochters als Hauswirtschaft (huishoudster?).

De dag na hun aankomst, op 26 september dus, werden ze alle drie als “passagierster” respectievelijk nr. 2338, 2340 en 2339 van “Transport XI” naar Auschwitz gedeporteerd. Van geen van hen is vooralsnog een stamnummer gekend noch gegevens over hun aanwezigheid in Auschwitz of in een ander concentratiekamp. Roza Coster was een vrouw van om en bij de 60 jaar en vrouwen van die leeftijd werden in 94% van de gevallen onmiddellijk bij hun aankomst naar de gaskamer gedreven. Dat de drie het niet overleefd hebben mag als een vaststaand feit worden genomen. Dit was ook de conclusie van de Rechtbank van Eerste Aaanleg in Oudenaarde die dit bekrachtigde in drie vonnissen die op respectievelijk 21, 24 en 26 november 1952 werden overgeschreven in het register van overlijdens van de stad Geraardsbergen (66). Wanneer precies en in welke omstandigheden deze mensen aan hun einde kwamen is niet bekend. Ook over de plaats waar dit gebeurde bestaat geen volstrekt houvast; wel mag met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden van uit gegaan dat het Auschwitz was. (67)

Zoon Asser Jacoby is weten te ontkomen en zou ondergedoken ergens in de omgeving van Gent hebben vertoefd en de bezetting hebben overleefd (68).

In het Joods Museum van Deportatie en verzet te Mechelen heeft men weet van het bestaan van nog een gezin Jacoby, namelijk van Leon die in de Kloosterstraat (nu Abdijstraat) nr. 43 zou gewoond hebben, maar heeft verder geen gegevens. Hier moet toch ergens een foutieve informatie genoteerd zijn want op het vermelde adres was Edgard Hooghuys’  grootvader en diens zaak gevestigd Fabrication de cartons perforés et cylindres pour toutes sortes orgues (69).

Slotbeschouwing

Isabelle Fichlowitz en de drie vrouwen uit het gezin Jacoby zijn vier van de naar schatting 6 miljoen slachtoffers van het nationaal-socialisme dat van de Jodenvervolging een uitgangspunt  had gemaakt voor zijn partijprogramma en vervolgens een beleidszaak in nazi-Duitsland. Vooral hiermede onderscheidde het nationaal-socialisme zich van wat doorgaans wordt ondergebracht onder de gemeenschappelijke noemer fascisme dat eigenlijk het gedachtengoed was van het Italië van Mussolini. In Vlaanderen zijn het vooral mensen geweest van de DeVlag die actief en bewust hebben medegewerkt aan de Jodenvervolging.

Lupus est homo homini, aldus de Romeinse letterkundige Plautus die, nu meer dan tweeduizend jaar geleden, had ervaren dat de mens zich soms gedraagt als een wolf ten overstaan van zijn medemens (70). Maar gaat een doelgericht uitmoorden van een welomschreven volksgroep en dit op racistische of godsdienstige gronden of omwille van een bepaalde maatschappijvisie niet een heel eind verder dan het instinctmatig handelen van een wolf of een ander roofdier? Genocide is van alle tijden, ook nog vandaag. Niet zo lang geleden, in 1994, werden in Rwanda, een gewezen Belgisch protectoraat, bijna 1 miljoen Tutsi’s doodgeknuppeld of met machettes afgemaakt, terwijl de zogeheten ”peacekeeping forces” van de internationale gemeenschap de gang van zaken gewoon als toeschouwers hebben moeten gadeslaan… Tien van deze “toeschouwers tegen wil en dank”, tien ongewapende Belgische para’s werden eveneens afgeslacht…