Vlaams minister Marino Keulen: een volkerenmoord komt niet uit de lucht gevallen
Vlaams minister van inburgering Marino Keulen sprak op de herdenkingsplechtigheid aan het Monument voor Gedeporteerde Medeburgers in Antwerpen op donderdagavond 7 mei. “Om de vrees voor de ander, het gevoel bedreigd te worden, om onverdraagzaamheid te bestrijden, kunnen we mensen trachten te laten wennen aan het samenleven. Dit dient een aandachtspunt te zijn op school, in het verenigingsleven en in de inburgeringslessen” zei Marino Keulen ter gelegenheid van de herdenkingsplechtigheid van het Forum der Joodse Organisaties. De volledige toespraak kan u hieronder lezen :
Geachte aanwezigen,
Al van jongsaf aan was ik gefascineerd door de Tweede Wereldoorlog. Ik geef toe, het militaire avontuur van een oorlog, met helden, met veldslagen, met generaals in gala-uniform en dappere soldaten sprak tot mijn verbeelding. De impact van die wereldbrand was dan ook enorm: na afloop werd de wereld hertekend in twee blokken. Een westers blok waar vrijheid en democratie bloeiden. En een oostblok waar het communisme boven de fundamentele rechten en vrijheden stond. Ik groeide op tijdens die Koude Oorlog van oost-west-tegenstelling, IJzeren Gordijn en Muur in Berlijn. Maar met het opgroeien en ouder worden veranderde wel mijn beeld van de Tweede Wereldoorlog. De veldslagen maakten plaats voor slagvelden. In plaats van verblind de zegevierende held te bewonderen die de vlag plant, kreeg ik meer en meer oog voor de ruïnes, de verwoesting, de barbarij. Ik zag in dat er voor het merendeel van de slachtoffers geen eretekens of medailles waren weggelegd. Geen enkele oorlog kende meer slachtoffers: tussen de 50 en 70 miljoen doden, al naargelang de telling. Ongeveer twee derde van alle slachtoffers waren burger. Meer dan elf miljoen mensen behoorden tot minderheden die stelselmatig werden vervolgd en vermoord. Onder hen ook de zes miljoen joden die omgebracht werden. Gewoon omdat ze jood waren.
Het nazisme was een barbaarse ideologie. De Nazi-staat rustte op brutaliteit en onmenselijkheid. Zwakkeren, zieken, minderheden en minderwaardig geachte mensen kregen respect noch mededogen. De rechtsstaat was uitgeschakeld. De laatste jaren van het Derde Rijk werden de joden op industriële wijze en met bureaucratische grondigheid uitgemoord. Aan de eindoplossing voor het joodse vraagstuk die de nazi’s bedachten, ging een geschiedenis vooraf die begon met achteruitstelling en discriminatie. Dat ging al snel verder met steeds grovere mensenrechtenschendingen, vervolgingen en deportaties. De Duitse nationaal-socialisten zagen de joden van in het begin als de zondebok voor al wat fout ging in Duitsland en in de wereld. Al op 1 april 1933 kondigde Adolf Hitler een boycot af van alle joden in de vrije beroepen en van alle ondernemingen met een joodse eigenaar. Zes dagen later volgden de eerste anti-joodse wetten: alle overheidsdienaren van niet-arische origine moesten hun ambt neerleggen. En alle joden werden uit het gerechtelijk apparaat verwijderd. Twee jaar later volgden de eerste beruchte Neurenbergse wetten. Inderdaad, wetten. Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Wilhelm Stuckhart, een van de auteurs van de wetten, was zo’n pietje precies bij het opstellen ervan, dat het anderen ergerde. Ze dachten dat hij een zwakkeling was, met een week karakter. Maar neen. Stuckhart maakte geen problemen over de inhoud van de Neurenbergse wetten, maar over hun sluitend karakter: het maakte hem niet zozeer uit wie allemaal in welke mate zou getroffen worden door het racisme, maar wel dat er een daadwerkelijke wettelijke basis voor zou bestaan. Het uitgangspunt om de mensen anders te behandelen naargelang hun ras, dat aan de grondslag van de racistische wetten van Neurenberg lag, was simpel: “verschillen in de rechten en plichten van het individu, vloeien onvermijdelijk voort uit de verschillen in karakter tussen rassen, naties en volkeren”. Het bedrijfsleven werd geariseerd: joden mochten niet meer tewerkgesteld worden in de kleinhandel, in banken, industrie, bouw- of landbouwbedrijven. Vanaf 1938 kon zowat iedereen als zogenaamde asociaal voor zowat elke reden opgepakt worden en in een concentratiekamp worden gestopt. Toch, ondanks dit openlijke racisme en deze massale mensenrechtenschendingen, bleef de nazi-staat geconfronteerd met wat ze zelf het jodenvraagstuk noemde. De eindoplossing of Endlösung werd in 1942 op de Wannseeconferentie ineengeklutst. Onder leiding van Richard Heydrich, de tweede man in de SS na Heinrich Himmler, en een aantal staatssecretarissen en hoge ambtenaren, werd overeengekomen hoe de judeocide zou worden aangepakt. De joden die nog konden werken, werden als dwangarbeiders tewerkgesteld tot ze niet meer konden of bezweken. En dan werden ze vernietigd, vanaf maart 1942 met gifgas in industriële vernietigingskampen als Belzec, Sobibor, Treblinka of Auschwitz. Het afgrijselijkste aan de holocaustgeschiedenis, vind ik die methodiek en planning: mensen werden in een uitroeiingskamp om het leven gebracht alsof het een concrete industriële of macro-economische doelstelling van staatsbelang betrof, zoals het opschroeven van de vliegtuigproductie of de aanleg van autobanen. In een bloedstollende passage van zijn boek Kaputt laat de Italiaanse journalist Curzio Malaparte enkele van de uitvoerders van de Endlösung aan het woord, tijdens een gezellige lunch met Generalgouverneur Hans Frank in Warschau. Malaparte had de massamoord op 7.000 joden in het Roemeense Iasi beschreven tegenover zijn hoge nazi-gastheren. Die waren het met de journalist eens dat het een barbaarse slachtpartij was. Duitsers pakken dat anders aan, zei Generalgouverneur Frank. Sta me toe even uit Kaputt te citeren: “Wij Duitsers laten ons door verstand en orde leiden, en niet door dierlijke instincten. Wij opereren altijd wetenschappelijk. Indien nodig, maar dan ook alleen maar als het absoluut noodzakelijk is’, herhaalde Frank, waarbij hij elke lettergreep benadrukte en dreigend naar mij keek, alsof hij zijn woorden op mijn voorhoofd wilde drukken. ‘Wij nemen chirurgen als voorbeeld, nooit slagers. Hebt u misschien ooit een slachting van joden in de straten van een Duitse stad gezien?’, vervolgde hij. ‘Dat hebt u nooit, of niet? Misschien bent u getuige geweest van een of andere studentendemonstratie, of een paar onschuldige, wilde kwajongensstreken. Maar toch, binnenkort zal er in Duitsland geen jood meer over zijn.’
‘Allemaal een kwestie van organiseren’, zei Fischer, die gouverneur was van Warschau.” Einde citaat.
Advertentie
Stel je dit tafereel toch voor: een goedgevulde feestdis onder gecultiveerde intellectuele leiders. De argeloosheid die opstijgt uit woorden die over de nakende judeocide handelen als was het een wonder van de technische vooruitgang, uitgesproken in de toon die een minzame, hoffelijke, tafelconversatie op hoog intellectueel niveau kenmerkt. Deze zinnen vind ik een van de stuitendste passages uit de wereldgeschiedenis die ik ooit heb gelezen.Het waren immers geen duivelse onmensen die de judeocide bedachten, bevalen, uitvonden of uitvoerden. Het waren mensen. Vaak zelfs verstandige en hoogontwikkelde mensen. Niettemin verpinkten ze nauwelijks. Ze verpinkten niet toen Duitse joden het concentratiekamp binnen werden geleid, waarmee ze zij aan zij voor Vaderland en Keizer hadden gevochten in de Eerste Wereldoorlog. Ze verpinkten niet bij het vergassen van oudjes of baby’s. De judeocide is een moord op mensen door mensen. Zo’n dramatische massamoorden of genocides kunnen zich opnieuw voordoen. Dat leert ons de geschiedenis. We kenden nadien de Goelags van Stalin, de knekelhuizen van de Rode Khmers, de slachtingen in China, de etnische zuiveringen in de Joegoslavische burgeroorlogen, de mensenrechtenschendingen in dictaturen van Chili tot Birma, van Irak en Iran tot de taliban in Afghanistan. Halverwege de jaren negentig was er een genocide in Rwanda. Door de deelname van Belgische troepen aan de VN-vredesmacht in Rwanda, beleefde ons land dit trauma van dichtbij. Honderdduizenden mensen lieten toen het leven onder de ogen van een VN-vredesmacht. Want die trok zich door Belgische diplomatieke inspanningen terug na de moord op onze 10 paracommando’s. Pas daarna laaide het etnisch geweld hoog op.
En beseffen we vandaag al voldoende wat er de voorbije jaren en maanden allemaal gebeurde in het oosten van Congo? Zijn we er in de internationale gemeenschap, in Europa, in ons land allemaal van overtuigd dat we, in de reacties totnogtoe, de juiste keuzes hebben gemaakt? De media, of desnoods de toekomstige geschiedenisschrijvers van conflicten zullen het bepalen. Vroeg of laat, maar zeker en vast maakt de geschiedenis van massale mensenrechtenschendingen het proces en velt ze haar oordeel. Over de daders, de bondgenoten, de omstanders, de slachtoffers. Altijd gedreven door een humanistische missie: dat de mens mag leren uit de fouten van zijn verleden. Het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt vandaag 64 jaren achter ons. Tot vandaag wordt de judeocide onderzocht. Inzichten worden bijgevijld, witte vlekken ingevuld, feiten aangevuld, documenten bovengespit, conclusies verfijnd. Daarom wordt het museum dat de Vlaamse overheid in Mechelen zal bouwen zo belangrijk. Dit museum in en aan de Dossinkazerne zal de Belgische geschiedenis van de Holocaust en andere schendingen van de mensenrechten belichten. De opening van “Kazerne Dossin. Memoriaal, museum en Documentatiecentrum over Holocaust en mensenrechten”, is voorzien voor midden 2012. De Vlaamse regering heeft zopas nog beslist om de federale overheid te vragen de kandidatuur van België voor te dragen voor het voorzitterschap van de “Taskforce for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research” in 2012. Deze taskforce telt 26 lidstaten, onder wie het voorzitterschap jaarlijks wisselt. De Belgische kandidatuur zal de opening van Kazerne Dossin en daarmee de Belgische geschiedenis van de Holocaust, de nodige internationale uitstraling kunnen geven. De Vlaamse regering is bereid daarvoor 300.000 euro bij te dragen.
Dames en heren,
Geen enkele genocide komt uit de lucht gevallen. Aan een genocide gaat, zoals ik heel kort samengevat heb trachten te illustreren, veel vooraf. Zoveel dat je je soms afvraagt met welke feiten, wanneer en hoe je moet beginnen om het proces van een genocide te achterhalen. Dan zie je steeds ergens een voedingsbodem van vrees voor wie anders is, van het gevoel bedreigd te worden, van onverdraagzaamheid. Zo beginnen discriminatie en racisme, kan er zich onrecht voordoen en uitsluiting, mensenrechten kunnen worden geschonden, er kan geweld bij te pas komen. En finaal wordt moord of massamoord een optie. Om de vrees voor de ander, het gevoel bedreigd te worden, om onverdraagzaamheid te bestrijden, kunnen we mensen trachten te laten wennen aan het samenleven. Dat dient een aandachtspunt te zijn op school, in het verenigingsleven, in de inburgeringslessen. Pas wanneer mensen die verschillen van elkaar, elkaar beter leren kennen, kunnen ze die verschillen beter plaatsen, beter relativeren. En nemen wederzijds begrip, respect en verdraagzaamheid toe. Zelf ben ik niet gelovig, hoewel ik katholiek ben opgevoed. Maar ik tracht wel altijd de gulden regel voor ogen te houden, die alle wereldgodsdiensten kennen: doe niet aan een ander wat je zelf niet wil aangedaan worden. Ik dank u.