André Gantman ontleedt Goldstone rapport

Het rapport Goldstone: vrijgeleide voor terroristen? Een dissertatie door André Gantman. (U kunt dit document in zijn geheel ook downloaden via deze link.)

Wie André Gantman kent weet dat hij een goed redenaar is, en dat bleek ook op zondag 30 mei, toen hij voor B’nai B’rith in Antwerpen het Goldstone-rapport voor een geïnteresseerd publiek meticuleus ontleedde. De opkomst mocht er wezen, met naast een 60-tal mensen heel wat politici van Open VLD, onder wie Christophe Thomas, Willem-Frederik Schiltz (derde plaats Kamer) en last but not least: Ludo Van Campenhout. Terecht werd benadrukt dat Van Campenhout het enige federaal parlementslid was dat Israël durfde te verdedigen tijdens Operation Cast Lead begin 2009. Dat was zeer moedig, want zij die het voor de staat Israël opnemen worden vaak racist, fascist of kindermoordenaar genoemd. Ook CD&V-kamerlid Mia De Schamphelaere was van de partij om te weten te komen of het Goldstone-rapport inderdaad een vrijgeleide voor terroristen betekent.

Recensie door Sam van Rooy

Advertentie

André Gantman is jurist, ‘Master of Laws in International and Comparative Law’ en schrijver van twee boeken (uitgeverij Pelckmans): Jood zijn is een Avontuur (2008) en Israël-Palestina. Tweespraak over oorzaken en oplossingen (2009, samen met Ludo Abicht.) Gantman getroostte zich de moeite om het lijvige Goldstone-rapport – bijna 600 pagina’s of 1800 paragrafen – volledig te lezen en te analyseren. Wie al had gelezen wat de Amerikaanse jurist Alan Dershowitz over het Goldstone-rapport heeft geschreven, weet dat het rapport niet deugt. Dershowitz noemt het rapport immers ‘niet evenwichtig’ en ‘een barrière voor de vrede’. André Gantman zou tot dezelfde conclusie komen.

Gantman begint met een krantenartikel van 22 februari 2010: “Bij een luchtbombardement van de NAVO zijn zeker 27 Afghaanse burgers om het leven gekomen. Het ging om een vergissing en de NAVO heeft zich al verontschuldigd. (…) De vliegtuigen van de NAVO dachten dat ze een verdacht konvooi van de talibanrebellen in het vizier hadden.”

Terecht startte de Afghaanse overheid en de NAVO na dit incident een onderzoek, maar er werd geen wereldwijde verontwaardiging waargenomen, laat staan dat er betogingen of rellen waren. Het is slechts één van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat als het over Israël gaat, er een dubbele moraal wordt gehanteerd, niet het minst door de VN.

In 1975 bepaalde de Algemene Vergadering van de VN immers – uiteraard onder leiding van de islamitische landen – dat zionisme een vorm van racisme en raciale discriminatie was. Kofi Annan noemde dit later – terecht – één van de dieptepunten in de geschiedenis van deze organisatie. Deze resolutie werd gelukkig in 1991 ingetrokken, maar daaraan werd door de media bewust of onbewust veel minder ruchtbaarheid gegeven. Dit geldt overigens ook voor bijvoorbeeld de bezetting van Noord-Cyprus door Turkije; wie hoort daar ooit iets over in de media?

Na de Gaza-oorlog begin 2009 (Operation Cast Lead), werd in april de Zuid-Afrikaan Richard J. Goldstone aangewezen om de ‘United Nations Fact Finding Mission’ te leiden.

De basis van het onderzoek, gemeenzaam het ‘Goldstone-rapport’ genoemd, is de ‘occupied Gaza-strip’ (bezette Gazastrook).  Dit is op zijn zachtst gezegd een vreemd uitgangspunt, omdat de Gazastrook in handen is van Hamas. Het werd dus al snel duidelijk dat het onderzoek eenzijdig tegen Israël zou worden gevoerd, en daardoor weigerde de Ierse Mary Robinson, tot 2002 Hoge Commissaris voor de Mensenrechten bij de VN, om de fact finding mission te leiden:

“Als voormalig Hoge Commissaris voor de Mensenrechten bij de VN vond ik dat de resolutie eenzijdig was en geen evenwichtige benadering toeliet om de situatie te analyseren. Het refereert immers enkel aan ‘de zware mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Bezette Gebieden (Occupied Palestinian Territory: OPT), vooral als gevolg van de recente Israëlische aanvallen’, en stipuleert de uitvoering van een missie om ‘alle schendingen van de internationale mensenrechten en van de 4e conventie van Genève’ door de bezettende macht Israël jegens het Palestijnse volk, te onderzoeken.’” Met andere woorden, naar de schendingen gepleegd door Hamas moest het onderzoeksteam niet kijken.

Rechter Richard Goldstone
Advertentie

Verder zegt Robinson dat ze zich er ook van bewust was dat de VN-Mensenrechtenraad de laatste twee jaar herhaaldelijk beschuldigingen jegens Israël had geuit, maar zeer weinig aandacht had geschonken aan grove mensenrechtenschendingen in andere landen. Robinson: “Dit patroon geeft aan dat de VN-Mensenrechtenraad eigenlijk anti-Israël is.”

Niet Robinson, maar Goldstone ging dus het onderzoek leiden, maar het was dankzij Robinson dat de United Nations Human Rights Council (de VN-Mensenrechtenraad) de resolutie uiteindelijk als volgt stipuleerde: “To investigate all violations of international  human rights law and international humanitarian law that might have been committed at any time in the context of the military operations that were conducted in Gaza during the period from 27 December 2008 and 18 January 2009, whether before, during or after.”

Er moest met andere woorden een onderzoek worden gevoerd naar “alle schendingen van de internationale mensenrechten en van de 4e conventie van Genève voor, tijdens en na de militaire acties in Gaza, die startten op 27 december 2008 en eindigden op 18 januari 2009”. Naast Goldstone was Professor Christine Chinkin een van de drie andere commissieleden van de fact finding mission. Zij had echter voor de start van het onderzoek al gezegd dat “Israël oorlogsmisdaden het gepleegd” en kan dus bezwaarlijk ‘objectief’ worden genoemd.

Goldstone kwam in zijn rapport onder andere tot de conclusie dat “de acties van het Israëlische leger oorlogsmisdaden zijn en in sommige opzichten ook misdaden tegen de menselijkheid”.

Hoewel het opzet van de fact finding mission – dankzij Robinson – niet meer eenzijdig was zoals initieel bedoeld, heeft men daar spijtig genoeg weinig rekening mee gehouden in het rapport. Vanaf het begin blijkt immers de eenzijdige benadering, omdat men bijvoorbeeld in paragraaf 177, waarin men een ‘historische context’ poogt te schetsen, begint bij de 6-daagse oorlog van 1967, zonder ook maar iets te zeggen over de oorzaak van die oorlog. Voetnoot 6 is duidelijk: “Wegens plaatsgebrek maakt het onderdeel ‘historische context’ van het rapport geen melding van vele belangrijke gebeurtenissen die plaatsvonden, zoals de oorlog van 1973, de Camp David-akkoorden, het vredesverdrag met Jordanië, de oorlog met Libanon in 2006, en vele andere.” Ook over het vredesverdrag tussen Israël en Egypte wordt met geen woord gerept.

Het is dan ook te gek voor woorden dat enkele paragrafen verder, in paragraaf 179, wél wordt gesproken over de ‘Israeli extremist’ die Yitzhak Rabin in 1995 vermoordde, terwijl de woordcombinatie ‘islamic extremist(s)’ in het hele rapport niet voorkomt.

In paragraaf 185 wordt gesproken over de ‘separation Wall’ (scheidingsmuur of afscheidingsmuur) in plaats van de juiste terminologie te hanteren, namelijk ‘security fence’ of veiligheidshekken. Die ‘muur’ is echter op de meeste plaatsen een hek, en doordat er niets vermeld staat over het doel van dit hek – namelijk het vermijden van aanslagen door zelfmoordterroristen in Israël – laat staan over het positieve gevolg ervan voor de Israëlische bevolking, doet men de waarheid geweld aan.

Wel vindt men blijkbaar de ruimte om het Israëlisch hooggerechtshof te citeren, dat stelde dat “sommige delen van de route van de muur het principe van ‘proportionaliteit’ schenden en dus schade toebrengen aan de ‘bezette bevolking’”.

Door het rapport heen wordt Israël als ‘occupying power’ of ‘bezettende macht’ bestempeld, maar over de terugtrekking van Israël uit de Gazastrook in 2005 met de hoop op vrede (‘land for peace’) wordt niets gezegd.

Een van de grootste problemen waarmee Israël wordt en werd geconfronteerd, is de flinterdunne grens tussen burgers en strijders of terroristen, wat door terroristische organisaties zoals Hamas wordt uitgebuit. Een van de gevolgen daarvan is dat omgekomen politieagenten, hoewel lid van Hamas, in het rapport toch als burgers worden beschouwd. Het rapport geeft daarentegen wel aan dat Hamas alle Fatah-politieagenten opgesloten en gefolterd heeft, maar de evidente conclusie wordt niet getrokken.

In de eerste paragraaf (480) van hoofdstuk G. ‘Factual findings’, spreekt men van ‘Palestinian armed groups’ die raketten afvuren, maar niet over Hamas. In het rapport schrijft men steeds over ‘Palestinian armed groups’ als men het over de Gaza-oorlog heeft, nooit over Hamas. Enkel voor wat intern gerommel in Gaza wordt er over Hamas gesproken, als zij bijvoorbeeld beslissen om onderdelen van de Sharia in te voeren. Hamas wordt in het Goldstone-rapport dus duidelijk buiten schot gehouden en nergens voor verantwoordelijk gesteld. Dit is des te onbegrijpelijker omdat in het rapport melding wordt gemaakt van het feit dat de meeste getuigen die werden ondervraagd schrik hadden om te spreken, doordat Hamas steeds op een dreigende manier aanwezig was bij de interviews.

In paragraaf 496 wordt het nog gekker, wanneer men aan de ‘Gaza authorities’ vraagt of ze informatie hebben over ‘Palestinian armed groups’ die raketten opsloegen en afvuurden vanuit openbare gebouwen en moskeeën. Het Goldstone-rapport: “De Gaza-autoriteiten zeiden dat ze geen informatie hadden over de activiteiten van de Palestinian armed groups of over de opslag van wapens in moskeeën en openbare gebouwen.” En dan staat er: “De Missie vindt dit antwoord niet erg geloofwaardig.” Dat is dus het niveau waarop het onderzoek werd gevoerd als het gaat over de ‘Palestinian armed groups’, Hamas dus.

Paragraaf 681 stelt dat “de Missie het rekruteren van kinderen door Palestinian armed groups niet ontkent.” Het is echter onbegrijpelijk dat de juridische kwalificatie van ‘kindsoldaten’ nergens wordt gebruikt. Kennen de onderzoekers de Youtube-filmpjes niet van de ‘Children of Hamas’, met kalasjnikovs in hun handen en bommengordels om hun lijfje?

In paragrafen 475 en 476 gaat men nog verder in het buiten schot houden van Hamas, wanneer men een citaat van Fathi Hammad aanhaalt in verband met het gebruik van menselijke schilden door Hamas: “… het Palestijnse volk heeft methoden ontwikkeld om de dood op te zoeken. Voor het Palestijnse volk is de dood een industrie geworden, waarin vrouwen, kinderen en alle mensen op dit land uitblinken: de ouderen, de mujahideen en de kinderen zijn er goed in. Daarom creëerde Hamas een menselijk schild van vrouwen, kinderen, oudere mensen en de mujahideen tegen de bombarderende zionistische machine.” Het Goldstone-rapport zegt hierover het volgende: “Hoewel de Missie deze stelling moreel verwerpelijk vindt, wordt het niet beschouwd als bewijs dat Hamas Palestijnse burgers als menselijk schild heeft gebruikt.”

In paragraaf 37 echter van het rapport, wordt Israël verweten dat de enorme inspanningen om de inwoners van Gaza te waarschuwen – via telefoon, strooibriefjes en radio-uitzendingen – niet specifiek genoeg waren. Israël had met andere woorden steeds op voorhand moeten laten weten exact waar het zou aanvallen. Gantman noemt dit terecht ‘Magritte-achtig’, daar dit de vijand natuurlijk als muziek in de oren zou klinken. Door op zo’n grote schaal de aanvallen aan te kondigen, heeft Israël niet alleen de IDF blootgesteld aan grotere en meer risico’s, heel wat aanvallen op Hamasstrijders zijn jammerlijk mislukt door de veelvuldige waarschuwingen die Israël de Gazastrook heeft ingestuurd. Kolonel Kemp, voormalig bevelhebber van de Britse troepen in Afghanistan, zegt terecht dat “de IDF meer heeft gedaan om burgerslachtoffers te vermijden dan welk leger ook in de wereld.”

De stelling dat Israël specifieker moest zijn in zijn aankondigingen, is bijna even absurd als zeggen dat Israël disproportioneel oorlog heeft gevoerd. Want wat is proportioneel oorlogvoeren? Moet Israël telkens als Hamas een raket willekeurig afvuurt zonder een onderscheid te maken tussen burgers en militaire doelwitten, exact hetzelfde doen richting Gaza? Een zogenaamde proportionele oorlog is een oorlog die Hamas eeuwig zou kunnen volhouden. Mensen die zeggen dat Israël niet disproportioneel oorlog mag voeren, vinden dus eigenlijk dat Hamas niet mag verliezen.

Het rapport faalt dus in wezen over de hele lijn, omdat het absoluut geen antwoord heeft op de vraag die aan de orde is: “Wat doe je als een terroristische organisatie een regio beheerst en een naburig land bedreigt?” André Gantman concludeert dan ook dat het rapport spijtig genoeg effectief een vrijgeleide voor terroristen betekent. Hij vindt echter wel dat Israël beter had meegewerkt aan het onderzoek. De algemene conclusie is dat het Goldstone-rapport een politiek document is waaruit koste wat het kost moest blijken dat Israël schuldig is, ook al zijn er zeker een aantal waarheden in te vinden.

In de afsluitende vragenronde maakte Ludo Van Campenhout de zeer terechte opmerking dat wanneer men spreekt over de voortdurende raketaanvallen op Israël, het irrelevant is om te wijzen op het feit dat ’95 procent zijn doel mist’; de intentie van de beschietingen moet in beschouwing worden genomen, niet het feit of ze al dan niet hun doel missen.

André Gantman wijst vervolgens nog op het triestige feit dat Khadafi en Hezbollah in het Belgische federale parlement werden ontvangen, maar Ariël Sharon bijvoorbeeld niet. Het zegt veel over de morele delegitimisering van Israël in België. Om af te sluiten citeerde Gantman Baruch de Spinoza: “Vrede is niet de afwezigheid van oorlog. Het is een deugd, een geestesstemming, het is de ingesteldheid voor goede daden, vertrouwen en recht.”