Na incident in Europees parlement: is Hitlergroet brengen strafbaar ?

Bulgaars Europarlementslid Angel Dzhambazki op 18 februari in het Europees parlement

In zijn jaarverslag 2019 gaf Unia aan dat onze samenleving helaas almaar vaker wordt geconfronteerd met mensen die hun voorliefde voor de nazi-ideologie niet verbergen. De Hitlergroet kwam eens te meer in de actualiteit door de nazigroet die in Straatsburg werd gebracht door het Bulgaars Europarlementslid Angel Dzhambazki op 18 februari 2022. De kersverse parlementsvoorzitter Roberta Metsola opende terecht een sanctieprocedure tegen de Bulgaar. Quid indien een Hitlergroet wordt gebracht in België?

Patrick Herbots en Miet Driessen

  1. Mogelijke strafrechtelijke kwalificaties vandaag
  1. Antiracismewet

In de rechtspraak wordt ‘het brengen van de Hitlergroet’ gekwalificeerd als ‘het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld’, zoals gedefinieerd in artikel 20 van de antiracismewet [BS 8 augustus 1981]. Het aanzetten kan, volgens deze rechtspraak, tot uiting komen door gebaren, zoals onder andere de Hitlergroet, of het dragen van het hakenkruis. Het weze duidelijk: de Hitlergroet brengen is, in tegenstelling tot het dragen van een hoofddoek, geen meningsuiting, maar een oproep tot haat [E. BREMS, “De hoofddoek als constitutionele kopzorg”, TBP 2004/6, 323-360 [325]]. Het kan niet op een andere manier geïnterpreteerd worden dan de verheerlijking van het fascistisch regime dat o.m. overging tot het plegen van genocide op de Joodse gemeenschap. Het openbaar ministerie moet wel aantonen dat de beklaagde wetens en willens de genocide die door het Duitse nationaalsocialistische regime werd gepleegd, goedkeurt. De onderschrijving van de nazi-ideologie kan bijvoorbeeld blijken uit het hanteren van nazi-symbolen door de beklaagde of uit het feit dat hij geabonneerd is op het tijdschrift van een neonazigroepering. Een concrete toepassing hiervan vinden we in het vonnis van de correctionele rechtbank van Leuven dd 14 juli 2020 [https://www.unia.be/].

Een andere toepassing, waarin de beklaagde wordt veroordeeld voor het brengen van de Hitlergroet, vinden we terug in het vonnis van 19 november 2008 uitgesproken door de correctionele rechtbank van Hasselt [https://www.unia.be/]. De Nederlander Stefan Wijkamps, alias ‘Hitler van Kerkrade’, werd vervolgd wegens het brengen van de Hitlergroet tijdens een neonaziherdenking op een Duits soldatenkerkhof in Lommel. Tony Heeren, de alleenzetelend rechter die zowat de godfather van de Limburgse justitie was, baseerde zich op artikel 20, 3° en 4° van de antiracismewet om hem te veroordelen tot een geldboete van 200 euro, door verhoging met 45 opdeciemen gebracht op 1.100 euro. Het CGKR [thans Unia], dat zich burgerlijke partij had gesteld, kreeg een morele schadevergoeding van 1 euro toegewezen en een rechtsplegingsvergoeding van 150 euro.

Advertentie

Er moet worden opgemerkt dat het behoren tot een groep of een vereniging die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie of segregatie wegens nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming verkondigt in het openbaar, dan wel aan zodanige groep of vereniging zijn medewerking verleent, in België eveneens strafbaar is krachtens artikel 22 antiracismewet. Het wetens en willens verhuren van een café voor activiteiten van een neonazigroepering is dus ook strafbaar [J. KERKHOFS en P. HERBOTS, “Hitlergroet brengen is volgens meerdere wetten strafbaar”, De Juristenkrant 29 oktober 2008, 5].

  1. Negationismewet

Een jeugdrechter uit Dinant gooide het over een andere boeg [https://www.unia.be/]. Hij verwees in zijn vonnis van 22 oktober 2001 naar artikel 1 van de negationismewet [BS 30 maart 1995] en besliste dat iemand die een houding aanneemt die verwijst naar het nationaal-socialisme – hetgeen onder andere het geval is bij het brengen van de Hitlergroet – niet kan worden veroordeeld op basis van de negationismewet, als de betrokkene niet of onvoldoende op de hoogte is van de wreedheden van het naziregime en hij dus niet wetens en willens de Holocaust kon rechtvaardigen of goedkeuren. Over de beklaagde zegt hij dat hij de feiten heeft gepleegd “en qualité de suiveur imbécile et ignorant, tout en n’ayant, semble-t-il, guère de connaissance précise de la réalité des atrocités commises par ce funeste régime.” Zo rechtvaardigt de jeugdrechter de vrijspraak.

A contrario kan men daar echter wel uit afleiden dat iemand die [op bijeenkomsten van neonazigroeperingen] de Hitlergroet brengt, wel degelijk kan worden vervolgd op basis van de negationismewet, als blijkt dat deze persoon voldoende op de hoogte is van de wreedheden van het naziregime.

De maximumstraf bedraagt voor beide misdrijven één jaar gevangenisstraf. Volgens de antiracismewet bedraagt de minimumstraf één maand en voor de negationismewet slechts acht dagen. Daar de rechter in geval van eendaadse samenloop [één feit, maar meerdere incriminaties] enkel de zwaarste straf mag uitspreken krachtens artikel 65, lid 1 Strafwetboek, lijkt het raadzaam de antiracismewet toe te passen.

  1. Voetbalwet

Eenieder die, alleen of in groep, in een voetbalstadion aanzet tot haat ten opzichte van een of meerdere personen, door bijvoorbeeld de Hitlergroet te brengen, kan, behoudens de hierboven vermelde straffen, een administratieve geldboete oplopen gaande van 250 tot 5000 euro, een administratief stadionverbod voor een duur van drie maanden tot vijf jaar worden opgelegd of een administratief verbod om het grondgebied te verlaten voor een land waar een voetbalwedstrijd wordt gespeeld waaraan een club van een Belgische nationale afdeling deelneemt, waaraan de Belgische nationale ploeg deelneemt, of voor een Wereldkampioenschap of Europees kampioenschap voetbal [artikelen 23, 24, 24ter en 24quater voetbalwet]. Op een schriftelijke vraag van Annick Lambrecht antwoordde de minister van Binnenlandse Zaken dat het aantal stadionverboden dat zijn oorsprong vindt in met racisme gerelateerde feiten zeer beperkt is in aantal ten opzichte van het totaal aantal stadionverboden voor andere feiten, zoals allerhande vormen van provocatief en uitdagend gedrag. Er werd in de loop van de laatste drie jaren welgeteld één gerechtelijk stadionverbod opgelegd voor een supporter die meermaals een Hitlergroet maakte ten aanzien van een speler [Schriftelijke vraag nr. 7-1447].

  1. Toepassingsvoorwaarden om strafbaar te zijn

Zowel artikel 20 antiracismewet als artikel 1 negationismewet eisen, om strafbaar te zijn, dat de Hitlergroet werd gebracht in het openbaar om strafbaar te zijn. Het brengen van de Hitlergroet zal strafbaar zijn als het valt onder één van de drie volgende gevallen:

[1°] In openbare bijeenkomsten of plaatsen. Een voorbeeld van een openbare bijeenkomst is een ‘openbare meeting’ of een ‘neonaziherdenking’. Het is zonder belang of er voorwaarden zijn gekoppeld aan het recht tot toegang en/of er inkomgeld moet worden betaald. Een openbare plaats is volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie alles wat geen private woonplaats of geen particuliere verblijfplaats is. Een soldatenkerkhof is dus wel degelijk een openbare plaats. Het brengen van de Hitlergroet in een privéwoning lijkt eveneens een openbaar karakter te hebben, wanneer voorbijgangers dit door het raam kunnen zien, en deze groet ook wetens en willens door de betrokkene werd uitgebracht [moreel element van het misdrijf].

Advertentie

[2°] In tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk is voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of deze te bezoeken. Het betreft om het even welk lokaal, iedere vergadering met welk doel ook. Over het vereist aantal personen behoudt de wet het stilzwijgen. Wij zijn van oordeel dat de aanwezigheid van minstens twee adressanten vereist is, dus drie personen inclusief de persoon die de Hitlergroet brengt.

[3°] In om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen.

Het brengen van de Hitlergroet in een privéwoning kan onder het toepassingsgebied van de hierboven aangehaalde strafbepalingen vallen. Quid echter met een foto die er werd genomen in afwezigheid van anderen en die vervolgens wordt geplaatst de sociale media?

  1. Wetsvoorstel

Precies om dit soort omzeilingen van de wetgeving aan te pakken stellen bepaalde parlementsleden voor om een specifieke wetgeving in het leven te roepen die elke in verband met het nazisme gestelde daad strafbaar stelt.

De heren André Flahaut, Ahmed Laaouej en Philippe Goffin dienden op 12 november 2020 een wetsvoorstel in met het oog op een betere bestrijding van de nieuwe opstoot van de nazi-ideologie [Parl.St. Kamer 2020, nr. 55-1637/001].

Ze zijn van oordeel dat in België als elders in Europa de nazi-ideologie opnieuw de kop opsteekt en dat dit niet als anekdotisch of marginaal mag worden beschouwd.

Deze parlementsleden vinden dat België niet beschikt over de nodige aangepaste juridische middelen om die strijd te voeren en dat een optreden absoluut noodzakelijk is. De bestaande wetgeving is volgens hen niet voldoende.

De nieuwe wetgeving moet in staat zijn om elke daad waarbij wordt verwezen naar het nazisme of naar daarmee verwante extremistische ideologieën – men denke bijvoorbeeld aan het islamisme van de IS – krachtig en doeltreffend te voorkomen en te sanctioneren.

Het wetsvoorstel strekt dus tot aanvulling van de in de antiracismewet vervatte bepalingen, teneinde de haat, de discriminatie, het racisme en de xenofobie in al haar vormen te bestrijden.

De daden die volgens het wetsvoorstel kunnen worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar gevangenisstraf, zoals in de antiracismewet, zijn de volgende:

[1°] Elke daad die op grond van het aanhangen van het nazisme en/of van aanverwant ideologisch gedachtegoed wordt gesteld, meer bepaald: (1) een daad die doelbewust wordt gesteld met verwijzing naar geschriften, uitlatingen, gebaren en symbolen die nazistisch van aard zijn of verband houden met een aanverwant ideologisch gedachtegoed of (2) elk gebruik, elke tentoonspreiding en elke handel in voorwerpen en symbolen van nazistische aard, tenzij zulks gerechtvaardigd is uit geschiedkundige en op de nagedachtenis gerichte overwegingen waarbij het nazisme ondubbelzinnig wordt veroordeeld.

[2°] Elke werving van leden, elke vorming van groepen alsmede elke samenscholing of betoging waarbij daden worden gesteld die uiting geven aan het aanhangen van het nazisme en/of van aanverwant ideologisch gedachtegoed. Artikel 5 van het wetsvoorstel voorziet dat degene die bijdraagt of meewerkt aan deze activiteiten met dezelfde straffen kan worden gestraft. Wij wensen hier op te merken dat de invoeging van dit artikel eigenlijk overbodig was, aangezien de regels van het leerstuk van de strafbare deelneming voldoende garanties bieden.

Het wetsvoorstel voorziet naast de gemeenrechtelijke straffen ook in de mogelijkheid om de beklaagde te veroordelen tot een verplicht bezoek aan een herdenkingsplaats naar keuze van de rechter, alsmede tot een verplichte deelname aan een cursus burgerschapszin gedurende minstens één jaar. Bovendien moet de rechter een verbod uitspreken van het bezit en de dracht van wapens voor een periode van minstens dertig jaar.

Door het aanhangen van “aanverwant ideologisch gedachtegoed” strafbaar te stellen zouden ook jihadistische groepen kunnen worden aangepakt.

  1. Raad van State, afdeling Wetgeving

Hoe goed de bedoelingen van deze parlementsleden ook moge zijn, uit het advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving, blijkt duidelijk dat het wetsvoorstel op gespannen voet staat met de vrijheid van meningsuiting [Parl.St. Kamer 2021, nr. 55-1637/002].

Volgens de Raad van State is de tekst van het wetsvoorstel strijdig met het legaliteitsbeginsel.

De omschrijving “en/of van aanverwant ideologisch gedachtengoed” [et/ou à ses idéologies apparentées] is volgens de Raad van State te vaag en dient nader omschreven te worden om het legaliteitsbeginsel te respecteren.

De Raad stelt verder dat zelfs indien de term “aanverwant ideologisch gedachtegoed” in de wet zelf zou zijn omschreven, de strafbaarstelling niet zou voldoen aan het legaliteitsbeginsel omdat aanvullende preciseringen in verband met de “daden” waarover het concreet gaat, ontbreken en omdat het vereiste aspect van opzet niet wordt gespecificeerd.

Indien, zoals uit de toelichting bij dit wetsvoorstel moet blijken, het wetsvoorstel ertoe zou strekken de bestraffing van bepaalde daden uit te breiden ten opzichte van wat nu reeds mogelijk is krachtens de antiracismewet, moet men in staat zijn met voldoende zekerheid te bepalen wat die uitbreiding inhoudt, los van de vraag of ze voorts beantwoordt aan het vereiste van evenredigheid.

Politici, die dit wetsvoorstel gaan bespreken en amendementen gaan indienen, doen er goed aan rekening te houden met de opmerkingen gedaan door de juristen van deze instelling. Zo niet stevenen we af op een vernietigend arrest van het Grondwettelijk Hof.

Patrick Herbots en Miet Driessen zijn advocaten

Wetsvoorstel van 12 november 2020, Parl.St. Kamer 2020, nr. 55-1637/001
Advies van de RvSt nr. 69-167/AV van 16 juni 2021, Parl.St. Kamer 2021, nr. 55-1637/002