Middeleeuwse Jodenhaat in de kerk vandaag nog zichtbaar
Door Rony Boonen, Joods Actueel
Pas terug uit Berlijn (waar we de Joodse sporen hadden gevolgd, tot in het prachtige museum van architect Daniël Liebeskind), kreeg ik op de redactie het boek ‘Het Sacrament van Mirakel of Jodenhaat in de middeleeuwen’ van prof.Luc Dequeker in handen. Het kan verkeren.
Nog maar net werden we geconfronteerd met alle mogelijk vooroordelen t.o.v. de Joden en dan botsen we in eigen land op regelrechte, middeleeuwse Jodenhaat in een nationaal monument als de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in Brussel. Wat blijkt: in de zijbeuken van de kathedraal bevinden zich twaalf indrukwekkende glasramen die het Sacrament van Mirakel voorstellen en een regelrecht staaltje Jodenhaat weergeven. Maar niet in Brussel alleen wordt deze onzin verteld, ook in de kerk van Edingen vinden we eenzelfde glasraam terug trouwens.
Waarover gaat het?
Advertentie
Op Goede Vrijdag 1370 zouden zes Joodse mensen een aantal hosties uit de kerk gestolen en doorboord hebben. Dit om Christus zogezegd opnieuw te doen lijden. Tot grote verbazing zouden de hosties, na te zijn doorboord, ook gebloed hebben. Men kon de Joden vatten en op 23 mei stierven ze op de brandstapel. Waarschijnlijk werden ook hun gezinnen omgebracht. Hun bezittingen en die van andere Joden in het Brabantse werden in beslag genomen. In het jaar 1402, zo’n 32 jaar later werd door de kerk een onderzoek naar dit gebeuren ingesteld. Let wel: niet om de schuld van de Joden aan te tonen, want daar twijfelde uiteraard niemand aan, maar wel om het wonderbaarlijke karakter van de bloedende hosties to onderzoeken, waardoor de kerk ‘het Sacrament van Mirakel’ erkende.
Net dit verhaal en de schending of profanatie van de hosties worden op twaalf verschillende glasramen verteld en trouwens ook op schilderijen, in wandtapijten en liturgische gewaden. Allemaal voorwerpen die in de loop der eeuwen werden geschonken aan de kerk door de machthebbers en edellieden. Kortom zowat de gehele iconografie in de kathedraal te Brussel is gewijd aan dit zogenaamde mirakel en beschuldiging van de Joden.
Prof. Luc Dequeker, emeritus hoogleraar Judaistiek aan de Katholieke Universiteit Leuven, en tevens lid van het Overlegorgaan van Christenen en Joden in België beschrijft in zijn boek de verschillende fasen van het verhaal. Hij verwijst ook naar de ons omringende landen (Duitsland, Portugal, Oostenrijk, Nederland, Spanje e.a.) waar ongeveer dezelfde verhalen voorkwamen met als gevolg de beschuldiging van de Joden. Een voorbeeld: in de middeleeuwen zouden de Joden ook de waterbronnen hebben vergiftigd om de pest te verspreiden. Men beschuldigde hen toen omdat zij gevrijwaard bleven van de pest. Men hield er gewoon geen rekening mee dat Joden toen veel hygiënischer waren dan de doorsnee katholieke middeleeuwer.
Dogma van 1215
In de 13de eeuw werd door de kerk het feest van het Heilig Sacrament ingesteld. De bedoeling was de bevolking ervan te overtuigen en het dogma van de transsubstantie in te prenten bij de gelovigen. Tijdens de eucharistieviering moesten de gelovigen ervan overtuigd worden dat brood en wijn effectief veranderden in het lichaam en bloed van Jezus Christus. Hierdoor kon men vaststellen dat Christus lichamelijk aanwezig was tijdens de dienst. Dit dogma werd in 1215 vastgelegd op het vierde Concilie van Lateranen. Er werden wonderlijke verhalen toegeschreven aan de hosties. Sommige hosties konden water en vuur doorstaan en begonnen te bloeden als zij niet correct of met de nodige eerbied werden behandeld.
Het in lood en glas vervatte beeldverhaal in de kathedraal vertelt de gebeurtenissen van 1370 en moest een antwoord zijn op de nieuwlichters die het geloof in de eucharistie durfden in vraag te stellen. Het bloed van de hosties zegevierde over de ketters, de profanie werd omgezet in een godsbewijs.
Advertentie
De Joden kregen in de middeleeuwen de rol toebedeeld van het archetype van de ongelovige en godslasteraars. Dergelijke beschuldigingen waren in die tijd schering en inslag. De legende sloot feilloos aan bij de traditionele Jodenhaat van de Christenen waardoor de Joden uitgesloten en gediscrimineerd werden.
Het verhaal van de bloedende hosties was zo hardnekkig dat ook wij nog in onze jeugd werden gewaarschuwd door de pastoor om zeker niet op de hostie te kauwen. Deden we dat wel, dan was de kans groot dat onze mond vol bloed zou lopen. In dorpen en steden werd tijdens de processie de monstrans rondgedragen met daarin de ‘Heilige Hostie’. Hostieschennis stond gelijk met een rituele moord. Vele van die zogenaamde bloedvlekjes op hosties konden later grondig geanalyseerd worden en het zogenaamde bloed bleek toen niets anders dan een soort schimmel.
Mirakel?
Luc Dequeker besluit in zijn boek dat de Brusselse Joden vals werden beschuldigd en onrechtvaardig werden terechtgesteld op grond van een ongeloofwaardig mirakel. De schrijver gaat hiermee al een stap verder dan een andere onderzoeker, Placide Leféver, tevens medewerker aan de Katholieke Universiteit in de jaren vijftig. Leféver had gesteld dat het mirakel niets anders dan een legende was en dat de Joden misschien ten onrechte waren terechtgesteld, maar hij bleef er wel van overtuigd dat de Joden gestolen hadden en heiligschennis hadden gepleegd.
Het ‘Sacrament van Mirakel’ was een nationaal symbool. Ook vandaag nog is de Heilige Sacramentskapel (1534-1539), links van het koor in de kathedraal, opgetrokken in een flamboyante gotische stijl. Vandaag doet deze kapel dienst als tentoonstellingsruimte voor de kerkschatten. Bij het doorgeven van de legende speelden vooral de belangen van kerk en vaderland een zeer grote rol. Het Sacrament van Mirakel werd landrelikwie en een garantie voor het behoud van de traditionele waarden en de katholieke identiteit van het land.
Pas in de 18de eeuw twijfelden sommigen aan de echtheid van het verhaal en pas in de tweede helft van dezelfde eeuw werd de schuld van de Joden in vraag gesteld. Toen in 1870 voorbereidingen werden getroffen voor het vijfhonderdjarig bestaan, kwamen liberalen, vrijzinnigen en vrijmetselaars in het verzet. Zij weigerden mee te werken aan een herdenking die de Jodenhaat herdacht. De jubileumstoet werd afgelast en het mirakel verloor zijn betekenis als landsrelikwie. Maar de verering van de wonderbare hosties bleef nog een tijdje doorgaan ook de processie ter ere van het ‘Mirakel’ bleef nog een tijdje bestaan. De gidsen in de kathedraal bleven het verhaal vertellen alsof het een historische gebeurtenis was.
Eerherstel
Volgens schrijver Luc Dequeker werd men zich pas na de Tweede Wereldoorlog bewust van het gevaar van dergelijke voorstellingen. Toen kwam men tot de vaststelling dat dergelijke stereotiepe vooroordelen over bloedende hosties, rituele slachtingen en vergiftigingen van bronnen, die praktisch over geheel Europa verspreid waren, bijgedragen hadden tot de gruwel van de Holocaust of de Shoah. Dezelfde verhalen werden immers gretig door het nazi-regime misbruikt en vergroot.
In juni 1967 vroegen vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, de toenmalige voorzitter van de Centraal Israëlitisch Consistorie van België, Paul Philippson, en Opperrabbijn Robert Dreyfus, de toenmalige kardinaal Suenens om de iconografische herinneringen aan de geschiedenis van 1370 te verwijderen. De kardinaal weigerde hierop in te gaan. De glasramen e.a. waren ondertussen nationaal kunstbezit geworden. Na heel wat onderhandelingen werd in 1977 besloten om een bronzen plaat aan te brengen in de ‘Kapel van het Mirakel’ met daarop de tekst:
“De Joodse gemeenschap van Brussel werd in 1370 beschuldigd en gestraft voor de profanatie van het H. Sacrament. Op Goede Vrijdag 1370 zou men in de synagoge gestolen hosties met een dolk doorboord hebben. Uit de hosties zou bloed gevloeid zijn. De diocesane autoriteiten van het bisdom Mechelen-Brussel hebben in de geest van het Tweede Vaticaans Concilie en na kennisname van het historisch onderzoek, in 1968 de aandacht gevestigd op het tendentieuze karakter van de beschuldiging en de legendarische voorstelling van het ‘mirakel’.”
Een naar onze mening zeer onduidelijke en weinig zeggende tekst. De kerkelijke hiërarchie heeft toen gesteld dat “de herinnering aan een pijnlijk verleden moest blijven bestaan als een soort memoriaal, een waarschuwing voor de toekomst”. Men had toen beter op dit plakkaat geschreven dat de glasramen, schilderijen en wandtapijten binnen de kathedraal vooral herinneren aan schandelijke vooroordelen van de kerk en aan een religieus fanatisme dat toen al geleid heeft tot Jodenvervolging, haat en zelfs tot moord.
Een ander meer werelds aspect dat slechts eventjes werd vermeld in het boek van Luc Dequeker, is het feit dat de hertog van Brabant en de Brabantse adel in die tijd heel wat geld hadden geleend bij de Joden. Door de confiscaties van hun bezittingen en de boetes die de Joden werden opgelegd waren de edelen plots van al hun schulden verlost. Een rekenboek uit 1370 registreerde de nuchtere cijfers en dus waarschijnlijk ook een koel berekende moord.
Meer info:
Luc Dequeker – ‘Het Sacrament van Mirakel’- Jodenhaat in de middeleeuwen.
Uitgegeven bij Davidsfonds/Leuven.
Verschenen in Joods Actueel Augustus 2008