Joodse gemeenschap van Nederland

De Portugese synagoge in Amsterdam
De Portugese synagoge in Amsterdam

De Joodse gemeenschap van Nederland (bron: cidi)

Uit een breed onderzoek van de organisatie Joods Maatschappelijk Werk uit 2000 blijkt dat er naar schatting tussen de 41 tot 45 duizend Joden in Nederland wonen. Daarbij is uitgegaan van het criterium dat iemand die één Joodse ouder heeft Joods genoemd kan worden.

In de Joodse wet geldt echter dat iemand Joods is, als hij een Joodse moeder heeft of tot het Jodendom toegetreden is. In heel de wereld wonen momenteel zo’n 15 miljoen Joden, waarvan ongeveer eenderde in Israel en nog eens eenderde in de VS woont. De naam Joden is ontleend aan de stam Juda en het gebied Juda, dat in het huidige Palestina ligt en in 586 voor Chr. door de Babeloniers verwoest werd. Het Jodendom wordt gekenmerkt door het geloof aan één God, die de wereld heeft geschapen en wiens wetten in de Tenach (voor christenen het Oude Testament) verankerd liggen. Voor meer info over het Jodendom: www.nik.nl of www.ljg.nl.

Er zijn dus in Nederland bijna 45.000 Joden. De meesten daarvan wonen in de Randstad (45% in Amsterdam) wonen. Over het algemeen hebben Joden een hoge opleiding genoten en is het aantal vrouwen dat werkt groter dan bij andere bevolkingsgroepen. Een ander opmerkelijk feit uit het onderzoek uit 2000 was dat het geboortecijfer laag was, dat er sprake is van een toenemend aantal gemengde huwelijken en dat de relatievorming over het algemeen instabiel is. Veel Joden wonen ongehuwd samen. De invloed van de Tweede Wereldoorlog speelt nog steeds een rol bij de wijze waarop Joodse Nederlanders wonen, werken en samenleven. Minder dan een kwart van hen is aangesloten bij een van de vele Joodse organisaties waaraan Nederland rijk is. Ruim eenderde heeft een tijd in het buitenland (vaak Israël) gewoond of is van buitenlandse afkomst. Ongeveer 10.000 Nederlandse Joden zijn in de loop der jaren naar Israel geëmigreerd.

Geschiedenis

Advertentie

Reeds in de vroege middeleeuwen woonden er kleine groepjes Joden in de Nederlanden. In de 13de en begin 14de eeuw waren er in ieder geval joodse gemeenten in Limburg, Brabant en Gelderland ten oosten van de IJssel. Tijdens de pest epidemie (1347–1349) werden de meesten van hen als zondebokken verdreven.

Een nieuwe periode brak in het begin van de 16de eeuw aan, toen groepjes Marranen (Joden die door de Inquisitie in Spanje en Portugal gedwongen waren Christen te worden) zich onder meer in Antwerpen vestigden. Aan het eind van de 16de eeuw zochten de meesten van hen een heenkomen in Amsterdam. Dit werd een centrum van joods leven en was met zijn 10 000 Joden rond 1700 de grootste joodse gemeenschap in West-Europa.

Hoewel de staten van Holland aanvankelijk besloten hadden een Reglement voor de Joodse Natie op te stellen, werd uiteindelijk iedere stad vrijgelaten in de beslissing Joden op te nemen. Utrecht en Deventer deden dat tot de Franse tijd niet. Het antisemitisme (Jodenhaat), dat beweerde dat Joden Jezus hadden vermoord en daarvoor tot in lengte van dagen gestraft moesten worden, speelde bij die beslissing een rol. Veel steden en beroepen waren in Europa voor Joden verboden. Regelmatig werden ze zwaar vervolgd en vermoord, bijvoorbeeld in de Middeleeuwen tijdens de Kruistochten. De Joden, die zich wel in de Nederlandse steden mochten vestigen, waren vrij in hun keuze van een vestigingsplaats en behoefden geen uiterlijke kentekenen te dragen. Wél was het hun verboden tegen de christelijke godsdienst te ageren, proselieten te maken en buiten eigen kring te huwen. Nederland is een van de weinige Europese landen waar Joden nooit gedwongen zijn om in aparte leefgebieden te wonen (getto’s).

In het midden van de 17de eeuw vestigden zich als gevolg van de dertig jarige oorlog bij onze Oosterburen tal van Hoogduitse en Oost-Europese Joden in ons land. Zij werden de Asjkenasische Joden genoemd. Deze stonden tegenover de Sefardische Joden, die uit Spanje en Portugal afkomstig waren en over het algemeen rijker waren. De Sefardische Joden hadden uit hun landen van oorsprong tal van handelscontacten meegenomen. Zij financierden reizen van de Oost-Indische Compagnie en waren in enkele gevallen de huisbankiers van de Oranjes. Ze speelden ook een belangrijke rol in het culturele leven van Nederland in de 17de en 18de eeuw. In dat verband valt er vooral te denken aan de Hebreeuwse boekdrukkunst, waarvan Amsterdam een centrum was, aan de zijderederij, de suikerraffinaderij, de tabakscultuur en de geldschieterei (Isaäc de Pinto). Veel Hoogduitse Joden daarentegen vonden hun werk op het platteland, in de handel of als kleine neringdoenden.

Verlichting

De Franse Verlichting zorgde er aan het eind van de 18de eeuw voor dat de Joodse gemeenschap zich sociaal, maatschappelijk en politiek beter kon integreren in de Nederlandse samenleving. De Nationale vergadering van de Bataafse Republiek stelde de Joden in ons land volledig gelijk aan de onderdanen van andere (religieuze) gezindten (2 sept. 1796). In hetzelfde jaar werd de uitsluiting van Joden van het lidmaatschap van gilden ongedaan gemaakt, wat hun beroepsmogelijkheden vergrootte. In 1797 werden zelfs twee Joden in de Nationale Vergadering gekozen, wat toen een unicum was in de Europese geschiedenis. Toch liet de gelijkstelling zich niet door decreten van bovenaf dwingen. Van een echt gelijke positie was in de praktijk nog geen sprake.

De Franse koning Lodewijk Napoleon zorgde ervoor dat Joden tot de “Hollandse natie” – en dus niet meer als een aparte gemeenschap- werden gerekend. De Joodse gemeenten bundelde hij door de instelling van het zgn. Opperconsistorie (1808). Koning Willem I maakte van dit consistorie in 1814 de Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten. Tientallen jaren later werd dit lichaam onderverdeeld in een apart Nederlands-Israëlitisch (voor de Asjkenasisiche Joden) en een Portugees-Israëlitisch kerkgenootschap (voor de Sefardische Joden). Intussen waren de inkomensverschillen tussen beide groepen Joden afgenomen. Veel Joden behoorden in de 19e eeuw tot de onderste tree van de economie. Sefardische en Asjkenasische Joden begonnen nu ook meer onderling te trouwen. Ook steeg het aantal gemengde huwelijken.

Advertentie

Voor de Tweede Wereldoorlog

Door de volledige politieke gelijkstelling begonnen Nederlandse Joden vooraanstaande posities in te nemen in het politieke en maatschappelijke leven. Kunstenaars als Louis Davids en Herman Heijermans, de eerste vrouwelijke arts Aletta Jacobs, politici als Amsterdams wethouder de Miranda en de leider van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond Henri Polak, deden van zich spreken. Vooral de SDAP, de voorloper van de Partij van de Arbeid, en de Communistische Partij Nederland met de Jood Saul (later Paul) de Groot als onbetwist leider trokken veel Joodse leden. Het zionisme, dat de vestiging van een Joodse staat propageerde, daarentegen vond hier weinig aanhangers. Toch waren er diverse opleidingscentra voor pionierswerk in Palestina en bestond er een zionistische jeugdorganisatie. In maart 1933 werd het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen opgericht, dat onder leiding stond van A. Asscher en D. Cohen. Beide heren zouden tijdens de oorlog een centrale functie vervullen in de Joodse Raad. Deze Raad werd door de Nazi’s ingesteld en moest onder meer lijsten samenstellen van Joden die naar de concentratiekampen werden afgevoerd. Asscher en Cohen zetten zich vanaf 1933 in voor de opvang in Nederland van Duitse Joden, die de grens overkwamen uit angst voor de Nazi’s. Adolf Hitler, die in toespraken en zijn boek ‘Mein Kampf’ dreigde alle Joden uit te roeien, was in 1933 tot Rijkskanselier van Duitsland benoemd. Zij kregen het daarbij heel moeilijk, omdat de Nederlandse regering in principe alleen die Joden wenste toe te laten die in de eigen bestaansmiddelen konden voorzien. Na de Kristallnacht in 1938 heeft de regering de grenzen bijna hermetisch gesloten gehouden.

Tweede Wereldoorlog

Uiteindelijk bleken in 1941, bij een door de Duitsers gelaste telling, in Nederland 140 552 Joden te wonen; bijna 30 000 méér dan in 1930. Zo’n 15 000 van hen waren vluchteling. Na de Duitse bezetting op 10 mei 1940 werden de Joden eerst uit alle overheidsberoepen geweerd, vervolgens moesten ze een gele Jodenster dragen en mochten ze vrijwel geen contacten meer onderhouden met niet-Joden, daarna werden al hun bezittingen in beslag genomen om ten slotte op transport gesteld te worden naar vernietigingskampen in Polen. Het merendeel van de transporten verliep via het doorgangskamp Westerbork, dat in 1939 door de Nederlandse regering was opgericht om gevluchte Duitse Joden in op te vangen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen in totaal 106 000 Nederlandse Joden om, het hoogste percentage van heel West-Europa. Vele van de omgekomen Joden waren door Nederlandse politiemannen uit hun huizen gehaald. Het merendeel van de Nederlanders gedroeg zich passief jegens de anti-Joodse maatregelen van de Nazi’s. Een relatief groot aantal nam dienst bij de Duitsers aan het Oostfront. Tijdens de hongerwinter in 1945 en eerder bij de bombardementen op Rotterdam en elders verloren tienduizenden Nederlanders het leven. Het gewapend verzet was gering. Een aantal Joden, ca 5000, wist te overleven door onder te duiken bij niet-Joodse landgenoten, die met deze dappere daad hun leven op het spel zetten.

Na de oorlog

Het aantal in Nederland wonende Joden heeft na 1945 nooit meer het vooroorlogse aantal bereikt. Emigratie naar Israël en elders (om. de Verenigde Staten) verminderde het kleine aantal overlevenden nog verder. Vele emigranten hadden het vertrouwen in de Nederlandse samenleving, overheid, regering en Koninklijk Huis verloren. Tijdens de oorlog was er vrijwel geen autoriteit geweest die het voor de Joodse medeburgers had opgenomen. Na de oorlog weigerde de regering een rechtvaardige teruggave regeling van de gestolen Joodse bezittingen. Weeskinderen konden alleen na lange strijd en moeite weer tot de Joodse gemeenschap terugkeren.

Toch is, na een aanvankelijk sterke neiging tot assimilatie, weer een bloeiend joods leven tot stand gekomen. Dit is met name het geval in Amsterdam/Amstelveen, maar ook in kleinere kernen in en buiten de Randstad. Op godsdienstig gebied bestaat een drietal organisaties: het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, het Portugees-Israëlietisch Kerkgenootschap en het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland (zie ook liberaal Jodendom). In het Centrum van Amsterdam opereert de laatste jaren ook Beth ha Chidusj, een zeer progressieve Joods religieuze organisatie. De joodse gemeenschap beschikt over een eigen ziekenhuisafdeling in Amstelveen, een psychiatrisch ziekenhuis in Amersfoort, een joodse RIAGG en een wijdvertakte sociale organisatie, het Joods Maatschappelijk Werk. Jongeren zijn georganiseerd in verenigingen die de schakeringen van het Nederlandse Jodendom reflecteren worden: orthodox, zionistisch, liberaal of zonder specifieke binding. Dagonderwijs wordt gegeven op joodse basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs (Rosj-Pina/Maimonides en Cheider), terwijl joods onderwijs op hoger niveau wordt verzorgd door het Nederlands-Israëlietisch Seminarium en het Kollel Chacham Zwi (kollel = studiecentrum voor gehuwde rabbijnen). Er is een joods cultureel centrum; er zijn sport- en ontspanningsverenigingen en een voorlichtingscentrum op politiek gebied (CIDI), dat het nog steeds niet uitgeroeide antisemitisme bestrijdt en opkomt voor Israels recht op veiligheid. Voor veel Nederlandse Joden geldt de band met Israel als een sterk identificatiepunt. Hoewel de betrekkingen tussen Nederland en Israel goed zijn (Nederland behartigde in de tachtiger jaren de Israelische belangen in Moskou, toen honderdduizenden Russische Joden om uitreisvisa voor Israel vroegen en kregen), behoorde Nederland tot de laatste West-Europese staten, die Israel formeel erkenden.

Naast de specifiek Nederlandse organisaties bestaan er diverse clubs die internationaal gelieerd zijn, zoals de Federatie Nederlandse Zionisten (FNZ), verbonden met de World Zionist Organization (WZO), en de Nederlandse afdeling van de Women’s International Zionist Organization (WIZO). Sinds 1997 heeft de Joodse Gemeenschap in Nederland een dakorganisatie het Centraal Joods Overleg, waarin de belangrijkste organisaties vertegenwoordigd zijn en die de belangen van de gemeenschap naar de Overheid vertegenwoordigt. Het CJO slaagde er in 1999 en 2000 in met de regering en de financiële sector een akkoord te bereiken over de restitutie van Joodse eigendommen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren gestolen en op een of ander wijze bij de overheid en de financiële instellingen waren blijven hangen.