De fraude van Ilan Pappé
Ideologisch boegbeeld van Israël boycot, doorgelicht
Onder de loep door Savasorda
Ilan Pappé is een hype voor al wie in onze contreien actief anti-Israël is. Zijn boek over de gebeurtenissen van 1948 werd in 2008 in het Nederlands vertaald en werd onmiddellijk in de literaire pagina’s van de (betere?) kranten en op de nationale radio zenders besproken. Sindsdien ligt ‘De etnische zuivering van Palestina’ (uitgegeven door het Davidsfonds) in dikke stapels in de boekhandel. Het is bovendien het referentiepunt waar in heel veel opiniestukken naar verwezen wordt. Het voorwoord voor de Nederlandstalige vertaling is van de hand van Ludo Abicht, een man die steevast in het publieke debat als Israëlkenner opgevoerd wordt. In het EEN programma Mezzo kreeg hij meer dan een kwartier lang het woord. Hij omschrijft er Pappé als ‘iemand die de waarheid durft te zeggen’.
Abicht situeert Pappé als één van de ‘nieuwe historici’, die vanaf het einde van de jaren ’80 nieuw vrijgekomen archiefmateriaal over Israëls onafhankelijkheidsoorlog bestudeerden en als gevolg daarvan, kritische bemerkingen formuleerden op wat tot op dat moment Israëls ‘officiële’ geschiedschrijving was. Benny Morris werkte even rigoureus als Pappé, volgens Abicht, maar hij trok andere conclusies.
Verder vertelt Abicht dat Pappé niet langer verbonden is aan de universiteit van Jaffa, terwijl dit eigenlijk de universiteit van Haïfa was. Een verspreking of een aanwijzing dat deze Israëlkenner toch wel heel slordig met de feiten omspringt? In hetzelfde interview beweert Abicht ook dat het feit dat de Arabische landen gesteund werden door de Sovjet-Unie er de oorzaak van is dat hun versie van de feiten tijdens de Koude Oorlog niet geloofd werd. De Sovjet-Unie was echter één van de eerste landen om Israël te erkennen en een van de (weinige) wapenleveranciers voor de onafhankelijkheidsoorlog van Israël. Weet Abicht dat dan niet?
Advertentie
Pappé is ook een graag geziene gastspreker op tal van (anti)-Israël bijeenkomsten en kreeg zelf de gelegenheid om, zonder wederwoord, zijn verhaal gedurende één uur op Klara te vertellen. Een eer, die geen enkele andere Israëlische auteur te beurt valt. Savasorda trok op onderzoek naar deze nieuwe goeroe van de Israël-boycotters.
Etnische zuivering?
De term ‘etnische zuivering’ is geen bestaand juridisch begrip binnen het internationaal recht. Enkel ‘gedwongen transfer van een bevolkingsgroep zonder enige militaire reden’ wordt bestempeld als een misdaad tegen de menselijkheid. De term ‘etnische zuivering’, de titel van Pappés onderzoek is dan ook veeleer een journalistieke en ideologische interpretatie dan een juridische kwalificatie binnen het internationaal recht. Achteraan, op de kaft, vermeldt de uitgever dat de ‘Israëlische onafhankelijkheidsoorlog van 1948 leidde tot één van de grootste gedwongen migraties uit de geschiedenis. Ongeveer één miljoen mensen werden verdreven uit hun huizen, burgers werden het slachtoffer van massamoorden‘. De historische realiteit is helemaal anders: de gedwongen verhuizingen binnen de Sovjet-Unie en Oost-Europa na 1945 zijn een zesvoud van dit aantal. Na de onafhankelijkheid van India en Pakistan in 1949 werden meer dan twaalf miljoen(!) mensen tot verhuizen gedwongen. Ten gevolge van de communistische machtsovername in Vietnam werden eveneens miljoenen mensen op de vlucht gedreven. Momenteel zijn ongeveer 2,7 miljoen inwoners uit Darfoer verdreven. In het radio interview vermeldt Abicht het cijfer van 750.000 vluchtelingen. Dit cijfer wordt door de meeste auteurs als een min of meer juiste schatting beschouwd. De tijdgenoten echter geven een heel genuanceerd beeld. Zo heeft het commissariaat voor de hulp aan de vluchtelingen, tijdgenoot en een bevoorrechte getuige in april 1949 416.000 personen ingeschreven, aan wie hulp geboden werd.
De VN waarnemers merkten op dat verscheidene groepen niet als vluchteling kunnen beschouwd worden: onder meer de normale nomadische Bedoeïenen, maar ook lokale bewoners die men wegens hun armoede op de lijst geplaatst had en mensen die door de oorlogsomstandigheden hun werk, aan de andere kant van de grens verloren hadden. Sommige vluchtelingen verlieten wel hun oorspronkelijke woonplaats, maar vestigden zich in het ‘Arabische’ gedeelte van het voormalige Britse mandaatgebied Palestina, zoals bijvoorbeeld in Gaza of op de Westoever. Ook deze categorie valt binnen het internationaal recht niet zomaar onder het statuut van vluchteling.
Een ander probleem met de term etnische zuivering is dat de terminologie doet denken aan Srebrenica, Rwanda en Cambodja waar niet enkel mensen uit hun huis werden verdreven, maar bij duizenden, tienduizenden en honderdduizenden werden vermoord. Behalve geïsoleerde incidenten kun je sinds 1948 niet spreken van een georkestreerd plan om Palestijnen te vermoorden. Maar net daarom neemt Pappé deze explosieve terminologie in de mond. Omdat hij zelf vindt dat Israël als Joodse staat niet mag bestaan. Een historicus dus die veeleer een hedendaags standpunt inneemt en om zijn gelijk te halen de feiten eenzijdig portretteert.
Het plan Daled
Het hele boek van Pappé draait rond het zogenaamde ‘plan Daled’ van de Hagana, het Joodse leger. Pappé ziet hierin het bewijs dat de zionisten vooraf en doelbewust het plan opgevat hadden om in 1948 alle Arabieren uit Palestina te verdrijven. Dit ‘bewijst’ hij aan de hand van citaten uit het werk van Benny Morris, die helemaal uit hun verband worden gerukt. In tegenstelling tot wat Pappé – en in navolging van hem ook Abicht beweert, is Benny Morris nooit akkoord gegaan met Pappés bewering dat de zionistische leiders moedwillig een etnische zuivering gepland hadden. Morris heeft het in zijn werk enkel over ‘gedeeltelijke etnische zuiveringen’, waarbij hij refereert naar bepaalde Arabische dorpen, die om militair strategische redenen met de grond gelijk gemaakt werden. En zoals bovenaan beschreven, indien dit een militaire en strategische reden heeft valt het niet te classificeren als een oorlogsmisdaad, laat staan als misdaad tegen de menselijkheid. Om zijn stelling te bewijzen, schrikt Pappé er evenmin voor terug om historische figuren verkeerd te citeren. Zo legt hij David Ben-Gurion woorden in de mond, (februari 1948), die niet terug te vinden zijn in diens gepubliceerde memoires, die Pappé nochtans als ‘bron’ opgeeft.
Savasorda grasduinde zelf ook in het werk van een rechtstreekse en niet partijgebonden getuige, de vertegenwoordiger van het internationale Rode Kruis, Jacques de Reynier, ‘A Jérusalem un drapeau flottait sur la ligne de feu, 1950′. Dit werk wordt vooral aangehaald als bewijs van de tragische gebeurtenissen in Deir Yassin: het relaas daarvan beslaat slechts vier pagina’s van het boek! Over de overige (220) pagina’s wordt meestal zedig gezwegen. Nochtans vermeldt de Reynier ook dat op 6 maart 1948 – een paar dagen voor het plan Daled werd aangenomen – het Arabische bevrijdingsleger, onder leiding van Fawzi al-Qawuqji, de Allenbybrug overstak en het Britse mandaatgebied Palestina binnentrok vanuit Transjordanië. Dit gebeurde voor de ogen van de Britten, die volgens Pappé vooral anti-Arabisch waren. Logisch toch dat de zionistische leiders een plan opstelden om deze militaire dreiging te weerstaan. Het gevaar was zeer reëel, want nog steeds volgens de getuigenis van Jacques de Reynier, werd op 11 maart het gebouw van het Joods agentschap opgeblazen. Pappé vermeldt deze feiten niet in zijn werk! Hij situeert evenmin de Arabische leider Fawzi al-Qawaqji, die tijdens de oorlog in nazi Duitsland verbleef, aan de zijde van Hadj Amin Al Husseini. ‘Details uit de geschiedenis’, waarvan Le Pen onlangs nog eens enkele ‘voorbeelden’ gaf? Evenmin vermeldt hij de nochtans wijd verspreide uitspraken van tal van Arabische leiders, die hun ‘verlangen’ om de ‘Joden uit Palestina in de zee te drijven’ voor niemand verborgen hielden. Op de dag van Israëls onafhankelijkheidsverklaring, verklaarde Azzam Pasha, de eerste secretaris-generaal van de Arabische liga, dat de komende oorlog even erg zou zijn als de kruistochten of de Mongoolse invasie. Een half jaar eerder, op 24 november 1947 werd in de Verenigde Naties door de Egyptische vertegenwoordiger, Heykal Pasha en de Palestijnse vertegenwoordiger Jamal Husseini bedreigingen geuit aan het adres van de Joden in de Arabische wereld. De Joodse aanwezigheid werd daar dan ook in enkele jaren tijd gedecimeerd tot maar een half procent van de oorspronkelijke bevolking overbleef. Een schoolvoorbeeld van ‘ethnic cleansing’ zonder enige militaire reden, maar het vermelden niet waard voor Ilan Pappé.
Niemand ontkent het bestaan van het plan Daled. Op het moment dat het opgesteld werd, was het Arabische bevrijdingsleger van Fawzi al-Qawaqji inmiddels al opgerukt in Samaria. Sluipschutters vielen Joden aan in Haïfa en er werd Arabische mortiervuur afgeschoten op Tel Aviv. Onder druk van deze omstandigheden dienden de Joodse leiders hier een antwoord op te vinden. Bepaalde dorpen, zoals onder meer Ishwa en Jaffa waren bolwerken van het Arabische verzet en huisvestten strijders uit Irak en zelfs uit Joegoslavië en daar moest een antwoord op gevonden worden. Pappé minimaliseert bovendien de talrijke aanvallen van Arabische strijders op Joodse dorpen: voor hem zijn het niet meer dan excuses voor de Joden om weerwraak te nemen.
Advertentie
Overigens dient het historisch onderzoek zich niet te beperken tot de studie van plannen. Iedereen die ooit in een ministerieel kabinet gewerkt heeft en de archieven opmaakte bij het einde van een regeringsperiode, weet dat er in die documenten de meest diverse plannen zitten. De plannen die uit de archieven naar boven gehaald worden, moeten ook nog getoetst worden aan de reële uitvoering ervan.
De foto op de cover van zijn boek is evenmin een bevestiging van Pappés stelling: we zien een foto van Arabische vluchtelingen, vrouwen, kinderen en ouderen, geen strijdbare mannen. Dit ligt in de logica van de ’traditionele’ opvatting over de oorzaken van de vluchtelingenstroom, namelijk dat velen op de vlucht sloegen op aanraden van lokale dorpsleiders. De Reynier haalt ook voorbeelden aan waarbij oproepen via de radio en geruchten uit de geschreven pers, tot ‘paniek’ bij de bevolking leidden.
Jenin
Geschiedenisvervalsing is steeds moeilijk te achterhalen, vooral als de feiten meer dan zestig jaar oud zijn. Gelukkig voor ons heeft Pappé enkele van zijn ‘van de pot gerukte claims’ ook gedaan over meer recente gebeurtenissen. Neem nu de Israëlische inval in Jenin, ‘suicide bombing capital’, in 2002. De Palestijnse propaganda verklaarde tijdens de militaire operatie dat Israël een massaslachting had uitgevoerd en vijfhonderd doden had gemaakt. Eens de operatie voorbij werd de balans door zowel Israël als de VN bevestigd op 23 gedode Israëlische soldaten (wat de hevigheid van de gevechten aantoont) en een 50-tal Palestijnen waaronder zeker 40 strijders. Maar Ilan Pappé nam daar geen genoegen mee. Neen, volgens hem gebeurde er niet enkel een massaslachting (massacre) maar veel erger. Hoe het komt dat daar niemand iets over weet? De VS en Israël hebben alle sporen vakkundig gewist en intimideren iedereen die iets anders wil beweren, inclusief de VN en de Arabische landen! Te gek voor woorden. Maar toch een belangrijk element om de persoonlijkheid van Pappé te leren kennen. Het zal wel duidelijk zijn dat hij geen enkele credibiliteit verdient in deze zaak en in alles wat te maken heeft met het Israëlisch-Palestijns conflict.
Morris
Toch nog een belangrijke opmerking, het is niet omdat we kritiek uiten op Ilan Pappé dat we al het werk van de Nieuwe Historici onbetrouwbaar noemen, integendeel. Door werk van o.a. Benny Morris is bijvoorbeeld geweten dat niet alle Palestijnen gevlucht waren op aansporen van lokale leiders of Arabische landen (slechts een derde), terwijl de rest is weggelopen uit schrik voor de militaire campagne of verdreven door de Joodse troepen. We laten Morris zelf aan het woord.
“Halverwege de jaren tachtig ging ik op zoek naar de oorzaak van het vluchtelingenprobleem. In 1988 publiceerde ik ‘The Birth of the Palestinian Refugee Problem (1947-1949)’. Mijn conclusie maakte vele Israëli’s boos en ondermijnde de zionistische geschiedschrijving. De meeste vluchtelingen zijn het product van de zionistische militaire actie en, in mindere mate, van de aansporingen of bevelen van Arabische leiders om te verhuizen. Israëls critici hebben zich vastgeklampt aan deze bevindingen, die de verantwoordelijkheid van Israël duidelijk in de verf stellen. Maar ze negeren wel het feit dat het vluchtelingenprobleem een rechtstreeks gevolg was van de oorlog die de Palestijnen, en in hun spoor de omliggende Arabische landen, begonnen waren.” Met andere woorden, hadden de Arabische landen geen oorlog gestart, dan was het vluchtelingprobleem nooit geboren.
Partijman of wetenschapper?
Ilan Pappé wordt meestal in één adem vernoemd samen met andere ‘Nieuwe Historici’, zoals Benny Morris en Avi Shlaim. Het enige wat deze mensen verenigde, die vanaf het einde van de jaren ’80 in verschillende universiteiten in Israël en erbuiten, aan het werk waren, was het onderwerp van hun onderzoek: Israël en Palestina in de jaren ’40. Hun historisch werk, dat in het Engels verscheen, was vernieuwend omdat het een genuanceerd licht wierp op de geschiedenis van het Israëlisch-Palestijns conflict. Ze hadden dan ook toegang tot officiële bronnen, die niet eerder voor het historisch onderzoek opengesteld waren. Pappé is hierin een buitenbeentje. In zijn eerste werk volgt hij de gangbare historische methodiek: de toon is objectiverend en hij probeert een nauwkeurig relaas van het verleden te brengen. In zijn later werk bekent hij zich tot het ‘postmodernisme’. Volgens de postmodernisten bestaat er geen absolute ‘historische waarheid’. Elke deelnemer, elke partij in het historisch proces heeft zijn eigen verhaal. Het ene verhaal is even waardevol, legitiem en waar als het andere. De historicus kiest partij en brengt een verhaal. Pappé kiest naar eigen zeggen voor de zwakkeren en de slachtoffers, tegen de machtigen der aarde en de generaals. De Palestijnen zijn in zijn ogen de gedoodverfde slachtoffers, de zionisten de ‘brutale kolonisatoren’.
Rigoureus respect voor de feiten is van ondergeschikt belang, objectief onderzoek wordt niet nagestreefd, het subjectieve verhaal primeert.
Dit druist in tegen de gangbare normen van de wetenschappelijke geschiedschrijving. Dit standpunt wordt geïllustreerd aan de hand van de ‘affaire Katz’.Theodore Katz was een student geschiedenis, die onder leiding van Pappé een thesis schreef over de ‘massamoord’ in het dorp Tantura door de Alexandroni brigade. Na klachten van de leden van die brigade die woedend waren over deze beschuldigingen volgde een uitgebreid onderzoek. Daaruit bleek dat Katz de gegevens uit de interviews verdraaid had. Pappé bleef zijn student verdedigen, ondanks de harde bewijzen van diens ‘frauduleus’ gedrag ten aanzien van zijn bronnenmateriaal.
Foutieve weergave van feiten, namen en data zijn legio in het werk van Pappé, teveel om op te sommen binnen dit bestek. De aandachtige en geïnformeerde lezer spoort er moeiteloos verschillende op, ook in Pappés overige werken. In andere gevallen gaat het om verdoken verdraaiingen van de waarheid. Neem nu de tabellen met aantal Arabische en Joodse inwoners in het gebied anno 1948. Hiervoor gebruikt Pappé het aantal inwoners ‘per district’ terwijl het overduidelijk wel om steden gaat die hij aanhaalt: nl. Beer Sheva, Ramallah, Hebron, Haïfa enz. Dit is een slimme manier om Joodse steden als Tel Aviv, Netanya en Naharia niet te moeten vernoemen. En zo wordt zelfs de duidelijke meerderheid van de Joodse bevolking in Jeruzalem in 1948 (60 %) omgevormd tot een Joodse minderheid van nog geen 40%!
Feiten en aantallen zijn voor de ‘burgerlijke’ wetenschap, Pappés doelstelling is ‘een bevrijdingsboodschap brengen’. Op het politieke vlak is hij een aanhanger van de Israëlische communistische partij Hadash. Deze partij was altijd een fervent tegenstander van het zionisme en streeft nog steeds, tegen beter weten in, naar de vorming van één staat voor Joden en Arabieren. Lees: Er moeten geen 14 Arabische staten en één Joodse staat zijn in het Midden-Oosten maar 15 Arabische landen en geen enkele Joodse staat. (De Arabische liga telt 22 lidstaten waarvan 14 in het Midden-Oosten)
Daarom is Pappé natuurlijk zo geliefd bij de Vlaamse NGO’s, en de hele politieke linkerzijde. Hij biedt hun ‘bevrijdingsverhaal’ een (pseudo) wetenschappelijke legitimiteit. Als Joodse Israëli heeft hij automatisch een zekere geloofwaardigheid en biedt hij een alibi in die gevallen waar het antizionistisch discours ontaardt in het ‘klassieke’ antisemitisch jargon.
Tijdens zijn jongste bezoek aan ons land was hij ook uitgenodigd als spreker voor de oud studenten geschiedenis van de Gentse universiteit. Een historicus die alle regels van de wetenschappelijke geschiedschrijving over boord gooit en geen respect toont voor de feiten is gewoon een slecht historicus. Zijn ze dit in de Gentse geschiedenisfaculteit dan vergeten?
* * *
Artikel eerder verschenen in Joods Actueel Magazine; abonneer nu
Savasorda is het pseudoniem van een kleine groep medewerkers van Joods Actueel die de berichtgeving over Israël onder de loep nemen. Savasorda (“Hoofd van de wacht”) was een Joods-Spaanse geleerde, leefde in Barcelona en was DE persoon die voor het eerst de volledige oplossingen van de tweedemachtsvergelijkingen naar Europa bracht.