Herman Van Goethem over de exuses van premier Di Rupo
Vorige maand bood premier Elio Di Rupo officieel zijn verontschuldigingen aan voor de collaboratie van de Belgische overheden aan de Jodenvervolging in ons land tijdens het naziregime. Hij deed dat naar aanleiding van de opening van het Mechelse memoriaal. Herman Vangoethem is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen en de curator van de Dossinkazerne in Mechelen. In een opiniestuk dat in De Morgen verscheen analyseert hij die excuses en beoordeelt ze als hoogstaand en weloverwogen. Joods Actueel neemt de tekst hieronder over met toestemming van de auteur.
Excuses overstijgen de ratio
Het gaat om woorden en gebaren, symboliek en rituelen, in een zoektocht naar pacificatie en verzoening. Ze kunnen ertoe bijdragen het verdriet te stillen, wonden te helen. Verdriet is vaak een individuele aangelegenheid, met hooguit een kleine betrokken inner circle. Maar verdriet kan ook collectief zijn, zoals bij de Witte Mars in 1996.
Wat in de recente vrijlating van Michelle Martin sterk stoort, is het ontbreken van excuses, spijtbetuiging, medeleven. Precies dat manco heeft na 1945 in België het amnestiedossier doen mislukken, want de excuses vanuit de Vlaamse Beweging zijn veel te laat gekomen.
Communautaire ondertoon
Collectieve trauma’s vragen om een collectieve aanpak. Bijvoorbeeld door een openbare schuldbekentenis. Maar dan moet er een consensus zijn over de schuldvraag, over wat gebeurd is. Nu heeft die consensus in België, voor wat de Jodenvervolging betreft, lange tijd op zich laten wachten. Zoals premier Di Rupo terecht opmerkt, is er ook na eerdere verklaringen van zijn voorganger premier Verhofstadt in 2002 en 2005, steeds een zekere dubbelzinnigheid blijven bestaan.
Advertentie
Het boek Vreemdelingen in een wereldstad van historicus Lieven Saerens uit 2000 trok immers niet enkel een debat op gang over de houding van de Antwerpse overheden in 1940-1944, maar stuitte ook op ongeloof en ontkenning. Het was daarom een belangrijk moment toen Patrick Janssens (sp.a) in oktober 2007 een correcte publieke verklaring aflegde waarin hij, als burgemeester van Antwerpen en hoofd van de politie, de verantwoordelijkheid van zijn stad in de Jodenvervolging erkende. Het commentaar dat N-VA-politicus Bart De Wever nadien gaf, was echter van die aard om het gebaar van verzoening teniet te doen. Er leek geen consensus te bestaan over de analyse. Onlangs, op 15 augustus, hernieuwde Janssens dus het ritueel van de pacificatie, met een nieuwe verklaring die nog meer expliciet de verantwoordelijkheden aangaf. De ‘Antwerpse debatten’ zijn intussen verstild.
Nu liet echter Brussel van zich horen. De Brusselse burgemeester Freddy Thielemans (PS) wilde op 3 september 2012 zijn duit in het zakje doen, bij de zeventigste verjaardag van de Jodenrazzia in Brussel. Zijn eerste ontwerptekst bevatte grove onjuistheden. De Brusselse burgervader meende dat de Jodenvervolging in Brussel het werk was geweest van een door de bezetter aangesteld stadsbestuur. Het ging echter om de democratische vooroorlogse coalitie. Na polemieken en verwijten kon Thielemans net op tijd de verklaring bijsturen.
In de Brusselse polemiek zat ook een communautaire ondertoon, die uiteraard te maken heeft met de huidige electorale verhoudingen. Enerzijds is het zeker een feit dat de Brusselse overheden zich in 1940-1944 minder meegaand met de bezetter hebben opgesteld dan de Antwerpse. Ook weten we dat, globaal genomen, het clandestiene verzet tegen de bezetter in Brussel en Wallonië duidelijk groter was dan in Vlaanderen. Maar anderzijds doorkruist de Jodenvervolging deze analyse.
Tot in 1942 week Brussel in dat dossier niet af van de andere steden in België. Tja, het overgrote deel van de vervolgden was vreemdeling, en bovendien Joods… De geschiedschrijving heeft die meegaandheid tot in 1942 zelden belicht. Wel is vaak de nadruk gelegd op het verzet van de burgemeesters van de Brusselse agglomeratie tegen de invoering van de Jodenster, in juni 1942, en op hun weigering om mee te werken aan de Jodenrazzia van 3 september 1942. Het verzet tegen de Jodenster was echter niet unaniem, terwijl de Brusselse gemeenten sinds oktober 1940 wel met grote zorg het discriminerende Jodenregister onderhielden dat de basis legde voor arrestaties en deportaties. En wat de Jodenrazzia betreft, had de weigering weinig of niets te maken met het feit dat het om Joden ging; Brussel wilde niet meewerken aan collectieve aanhoudingen. Het individueel oppakken van Joden op vraag van de Duitsers bleef echter mogelijk.
Inexcusable
De louterende debatten in Antwerpen en Brussel zijn dan ook waardig afgesloten door de verklaring van premier Di Rupo, over de Belgische overheden als zodanig. De premier spaart zijn woorden niet. Het is een mythe dat er geen ruimte was om niet mee te werken aan de Jodenvervolging. De globale opstelling van de diverse Belgische overheden was een schande, de democratie onwaardig. Zij zijn daardoor medeplichtig geworden aan het oorlogsmisdrijf van de Jodenuitroeiing. De Belgische regering erkent dit en biedt verontschuldigen aan, al was die medewerking inexcusable. Ook moeten we de herinnering levend houden en van daaruit strijden tegen extremisme en armoede en opkomen voor respect, verdraagzaamheid en diversiteit.