Frankfurt, een stad met een joods verleden

Chagall reclame in Frankfurt

In de maand december 2022, net voor Kerstmis, ging ik drie dagen op city-trip naar Frankfurt. Tijdens een korte avondwandeling langs de verschillende kerstmarkten nam ik een kijkje in de Alte Nicolaïkirche. Na een kort avondmaal in een restaurant, ging ik op zoek naar het Schirn, waar de Chagall-tentoonstelling was, eigenlijk het doel van mijn  reis.

Huub Gerits

De volgende dag stapte ik even binnen in de Dom, waar men een mooi retabel kan bewonderen van de dood van Onze-Lieve-Vrouw. In de dwarsbeuk ontdekte ik zelfs een Anton Van Dyck met een kruisafneming.

Om 10 u. ging het Schirn open voor de tentoonstelling ‘Chagall, Welt in Aufruhr’. Met een  audiogids en een fototoestel begon ik mijn rondleiding. Haast elke Chagall werd op de gevoelige plaat vastgelegd. Het gaat hier vooral om werken tussen de jaren 1930 tot 1945, waar de klemtoon vooral ligt op de dreiging die uitgaat van het opkomende nazisme in Duitsland en de stelselmatige Jodenvervolging. Chagall zal dit op doek vastleggen door zijn droefheid in kleur te brengen en door zich solidair te verklaren met het Joodse volk. Zijn schilderijen zullen grauwer worden van kleur. Hij zal op een eigen wijze het Joodse lijden, de terreur en vervolging in beeld brengen. Het doek ‘de eenzaamheid’ van 1933 dat bewaard in een museum in Tel-Aviv, werd geschilderd, toen Chagall ter ore kwam dat Hitler aan de macht gekomen was in Duitsland. Het gaat om olieverfschilderij (102 x 169) waarop we een gebaarde jood te zien krijgen. Hij is in een gebedsmantel gehuld. Hij zit op en aan de grond. Hij houdt een tora-rol, zijn dierbaarste bezit, op zijn linker arm. Zijn ellenboog rust op zijn knie. Hij heeft alles achtergelaten, zijn huis, have en goed. Met zijn andere arm onderstut hij zijn ontmoedigd hoofd. Zijn gelaat heeft een droefgeestige uitdrukking. Hij voelt zich totaal alleen, eenzaam. Chagall schildert deze man in zijn volle verlatenheid. Hij draagt een witte gebedssjaal, de kleur van de rouw, die hem als een nis omhult.  Op de achtergrond zweeft een engel in een blauwvale vlek boven wat misschien wel een brandende stad is. Deze engel, een goddelijke boodschapper, doorklieft de hemel in de tegenovergestelde richting van die waarin  het hoofd van de joodse man gebogen is. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat elke goddelijke communicatie met de mensheid lijkt te zijn afgebroken. Naast hem zit een witte koe met een oranje-gele viool. Zal deze voor hem een treurlied spelen? De huizen achter hem zijn in zwarte rook en  duisternis gehuld. In de eerste woorden van de Klaagliederen staat: “Hoe eenzaam zit ze neer, de eens zo dichtbevolkte stad?”

Bij het bekijken van dit schilderij denkt men spontaan aan de profeet Jeremia die treurt over de verwoesting van Jeruzalem. De vrolijkheid van het vioolspelen lijkt niet te rijmen met de treurende figuur. Voor iemand die echt aan de grond en in de put zit, is elk troostend element welkom. De ellende heeft niet het laatste woord. De muziek kan helend werken in tijden van droefheid. Ook David speelde op zijn harp (kinor) om het zielenleed van koning Saul te verlichten (1 Samuël 16, 23). De viool op het schilderij houdt een verwijzing in naar de muziek. De oranjekleur van het muziekinstrument verwijst naar de oranje-horens van het rund, dat niet alleen zijn oren spitst, maar ook de horens. Ook de tora-rol is de droevige figuur dierbaar. Als een kostbaar bezit drukt hij de gewijde tekst tegen zijn  hart en mediterend voelt hij zich vereend met het lot van de profeet en zijn volk in ballingschap.

Advertentie

Een veertigtal jaar geleden kocht ik van dit schilderij een reproductie in de shop van het Israëlmuseum in Tel-Aviv. Deze liet ik mooi inkaderen en ze siert nog steeds mijn kamer.

In de oorlogsjaren, toen Chagall in Amerika vertoefde, maar aldaar het  wereldnieuws volgde, schilderde hij heel wat gekruisigden op doek. Jezus beeldt hij duidelijk af als Jood, als iemand die solidair is met het Joodse lijden. De stervende Jezus op het kruis, een beeld dat hij overneemt uit de christelijke iconografie, is niet de Verlosser, maar iemand die als Jood meelijdt met zijn lotgenoten. Chagall’s Jezus zal dan ook steeds als Jood worden voorgesteld: vaak met de gebedsriemen en een gebedssjaal om de lenden. Soms met andere attributen: een menora (joodse kandelaar) of Torarol. De vervolging wordt in beeld gebracht door vluchtende Joden met een stok in de hand, met een plunjezak op de rug. Ze drukken vaak wat hen het meest dierbaar is tegen de borst: een moeder met haar kind, een vrome Jood met een torarol op de arm. Op andere schilderijen zien we brandende huizen, een in brand gestoken synagoge. Met paard en kar of met een boot probeert men aan het helse vuur te ontkomen.  Op de tentoonstelling was het wel heel druk in alle zalen. Gidsen met groepen bleven nogal lang staan bij sommige schilderijen, zodat het moeilijk was om er zelf dicht bij te geraken. Ook kinderen werden rondgeleid en zaten op de vloer met veel enthousiasme  te luisteren naar de uitleg die gegeven werd. Ik moest hier en daar wat geduld oefenen. Maar het schilderij van de ‘Val van de engel’, waaraan Chagall meer dan twintig jaar (van 1923 tot 1947) veranderingen heeft aangebracht en waarvan verschillende voorstudies aanwezig waren op de tentoonstelling, loonde de moeite om er tijd voor te nemen.

Na het Chagall-bezoek trok ik naar het Joods Museum aan de Judegasse. Frankfurt heeft een 800-jarige Joodse geschiedenis. Maar al vlug werd er een getto voor de Joden opgericht, dat met een muur werd omgeven, dat hen scheidde van de rest van de stad. De Joden spraken Jiddisch en leefden volgens Joodse gebruiken en de Joodse kalender. Er waren synagogen en rituele baden. Dit Joodse getto bleef bestaan tot 1800.  Voor de oorlog leefden de Joden samengepakt in deze wijk. In het museum zijn vooral liturgische voorwerpen te zien: menora’s, chanoekia’s, sabbatkandelaars, bekers, sederschotels, havdala-voorwerpen, gebedenboeken, tora-rollen, esterrollen. Men kan er ook de opgravingen van het oude getto bezoeken, waarvan nog heel wat muren te zien zijn. Men kan er afdalen in een ritueel bad (mikva), dat vier meter diep ligt en waarvan het water kon verwarmd worden. Ook scherven van borden en potten werden er teruggevonden.

 

Opgravingen ‘muren van het getto’

In de onmiddellijke nabijheid van het museum bevindt zich ook de oude Joodse begraafplaats, die helemaal ommuurd is. Om deze oude begraafplaats te betreden kan men een sleutel bekomen als men zijn identiteitskaart afgeeft. Honderden oude grafstenen van de 17de,  18de  en 19de eeuw kon men er bewonderen. In een ere-park vind ik na wat zoeken de grafsteen van Ansjel Mayer Rothschild. Tegen de buitenkant van deze 300 meter lange omheiningsmuur worden in vijf rijen boven elkaar de namen van de 13.000 Frankfurtse Joden, die zijn omgekomen in de sjoa, op rechthoekige blokjes aangegeven met de naam van hun uitroeiingskamp. Boven deze blokjes worden steentjes neergelegd door verwanten. Het wekt wel bewondering dat deze begraafplaats haast ongeschonden de Tweede Wereldoorlog heeft doorstaan. Er staat wel altijd een politiewagen in de onmiddellijke nabijheid.

Na het museum aan de Judengasse begeef ik me naar het andere Joodse museum in de nabijheid van de Untermainbrücke. Dit museum was de vroegere woning en de  bankinstelling van Mayer Rothschild, die het verzet tegen Napoleon heeft gefinancierd.

 

Museumcomplex ‘Mayer Rothschild’
Advertentie

Pas na de veiligheidscontrole kan ik een inkomkaart kopen. Ik bekijk eerst een portret van Mayer Rothschild en de wereldwijde vertakking van zijn zonen en familie. We vinden ze terug in Napels, Londen, Wenen, Parijs. In het museum werden we al vlug geconfronteerd met de sjoa, de uitroeiing van de Joden. Er leefden voor de oorlog 30.000 joden in Frankfurt, waarvan velen de vlucht namen of afgevoerd werden. 80 % van de huizen werden verwoest. Slechts 150 Joodse mensen hebben de oorlog overleefd door onderduiking. 13.000 zijn omgekomen in de vernietigingskampen.  Na de sjoa was het niet eenvoudig om als Jood in Duitsland verder te leven. Ook vandaag nog wordt men met het antisemitisme geconfronteerd. In de jaren 1990 kwamen er een 2000 personen met Joodse achtergrond vanuit de Sovjet-Unie over naar Frankfurt. Zij worden geleidelijk aan geïncorporeerd in de Joodse samenleving. Ook in dit museum worden allerlei Joodse voorwerpen getoond: gebedsriemen, truitjes van sportclubs (Maccabi). In een vitrinekast worden ook spotprenten en anti-joodse affiches getoond. Het Kölnerhof-hotel ging er prat op ‘Judenfrei’ te zijn. We zien een gevangenenpak met nummer en gele Jodenster. We kunnen luisteren naar synagogale gebeden en gezangen. Maar om 17 u. word ik vriendelijk aan de deur gezet omwille van het sluitingsuur. Maar tegelijkertijd word ik eveneens gerustgesteld : het inkomticket is drie dagen geldig.

’s Anderendaags breng ik een bezoek aan het grootste natuurhistorisch museum in  Senckenberg, waar ik in de eerste zaal reeds een Iguanodon uit België (Bernissart), tegenkom. Deze heeft een gewicht van 5 ton.

Maar in de vroege namiddag trek ik met de U-Bahn terug naar het Joods Museum van de Rothschilds, waar ik gisteren maar één verdieping heb kunnen doen. Ik bekijk nu de schilderijen van Moritz Daniël Oppenheim (1800-1882) met portretten, religieuze en historische thema’s. Deze schilder belicht de Joodse emancipatie en de gelijkheid tussen man en vrouw. Van hem zien we een schilderij van Abraham die Hagar wegzendt en een ander van Mozes met de Tora-stenen. Een doek met Goethe en Felix Mendelsohn Bartholdy aan een vleugelpiano. Een schilderij van Eduard Bendemann (1811-1889) over de ‘treurende Joden in Ballingschap’ (1832) naar psalm 137. Ook een aantal Joods liturgische voorwerpen zijn er tentoongesteld : een etrog in een etroghouder (loofhuttenfeest), havdala-besoemim, sederschotel, kandelaars, een collectebus. De Rothschilds hadden ook een openbare bibliotheek en worden gekend omwille van hun rijkdom, kastelen, wijn en hun contacten met vorsten (o.a. met keurvorst Wilhelm I van Hessel-Kassel). Ze worden ook vaak met antisemitisme geconfronteerd. Mayer Amsjel Rothschild  is de grondlegger van het grootse familiebedrijf, hij sticht een bank en heeft vijf zonen.

Een tweede familie waarover het museum veel te bieden heeft is de familie Frank. Tussen 1929-1933 verlaten vele familieleden de stad Frankfurt om elders een nieuw leven op te bouwen. Otto en Edith Frank, de ouders van Margot en Anne, zoeken hun heil in Amsterdam. Ook het dagboek van Anne Frank wordt in een kast in de verschillende talen tentoongesteld.

Om 15 u.  breng ik een bezoek aan het grote Städel- museum, het grootste kunstmuseum van de stad.

Een prachtig drieluik van Lucas Cranach de Oudere. Van zijn hand

ook een mooie voorstelling van ‘Herodes’ feest met de onthoofding van Johannes de Doper’. Een ‘Ecce Homo’ van Jeroen Bosch. Een Rubens met ‘Diogenes op zoek naar mensen’ en een Rembrandt met ‘Simsons blindheid’. Schilderijen van Hals, Jordaens, Vermeer (de geograaf), Breughel de Jongere en de Oudere, Botticelli, Cerano (Doop van Christus), Jan Van Eyck, Rogier Van der Weyden, Vn Gogh, Munch, zelfs twee Chagalls. Er was ook in meerdere zalen een bijzondere gelegenheidstentoonstelling van Guido Reni  (1575-1642) met veel religieuze thema’s : Ecce homo, Hieronymus, David en Goliat, Lot en zijn dochters, de kuise Suzanna. In een andere zaal konden we de etsen bewonderen van Albrecht Dürer, van Schongauer, van Israhel Meckenem, Wenzel von Olmütz (de ezel van de paus).

De laatste dag van mijn city-trip bezoek ik even de Sint-Pauluskerk waar ik boven de grootse ruimte bekijk met 970 zitplaatsen, omringd door de vlaggen van de Duitse deelstaten. Deze kerk wordt nu vooral gebruikt voor sociale en culturele aangelegenheden. Aan de buitenmuur van de Pauluskerk wordt ook de sjoa in herinnering gebracht. We treffen er in alfabetische volgorde de namen aan van de plekken waar Joodse mensen naartoe werden gevoerd : Auschwitz, Belzec,  Bergen-Belsen, Bialystok, Buchenwald, Burg-Hohenstein, Columbiahaus, Dachau, Dora-Mittelbau, Drancy, Durrcoy, Esterwegen, Flossenburg, Fuhlsbüttel, Gross-Rosen, Curcusen, Gusen, Hertogenbosch, Heuberg, Hinzert, Kemma Kowno, Krakau-Plaszow, Kulmhof, Le Vernet, Lemberg, Lichtenburg, Litzmannstadt, Lublin, MaidanekMalines, Mauthausen, Minsk, Monowitz, Moringen, Natzweiler, Neuengamme,, Oranienburg, Ravensbrück, Riga, Riga Kaiserwald, Riga Slaspils, Sachsenburg, Sachsenhausen, Sobibor, Sonnenburg, Stutthof, Sulza, Theresienstadt, Treblinka, Warschau, Westerbork.

 

Europese Centrale Bank

Om mijn driedaagse te besluiten wil ik met de U-Bahn nog een bezoek brengen aan de Europese Centrale Bank, een immens hoog gebouw in glas met meer dan dertig verdiepingen. Ik wandel rond het gebouw en ontdek tot mijn grote verbazing dat dit de plaats was waar 10.000 Joden uit Frankfurt en omstreken door de Gestapo van 1941 tot 1945 verzameld werden in de Grote Markthal om afgevoerd te worden naar de vernietigingskampen. Sinds enkele jaren vinden we op de wegen meerdere teksten en boodschappen van mensen die opgepakt werden, ter herinnering van wat er op deze plaats is gebeurd. Graag wil ik enkele getuigenissen  weergeven die in de betonnen wandelweg rond de Europese Centrale Bank  neergeschreven zijn:

 

  1. “Meine lieben Kinder! Ich bin  in grösster Aufregung da ich schon die Mitteilung  bekam, dass ich übermorgen Frankfurt  verlassen muss. Leider ging  mein Wunsch Euch wiederzusehen, nicht mehr in Erfüllung. Auf jeden Fall will ich von Euch Abschied nehmen und wïnsche Euch  alles Gute, was eine Mutter ihren Kindern wünschen kann. Ich bin so nervös, dass ich auch nicht mehr weiterschreiben kann. “  Bertha Oppenheimer 1942.
  2. “In the morning an SS-Man – a German official from the party- came to our apartment  and we packed our things. We were told what to take and what not to take. Then we had to go to the Markthalle, which is a long way off from where we lived. It was in the afternoon later.” Berthold Adler 2005.
  3. “Ich habe den Zug Grossmarkthalle durch die Stadt begleitet, versucht, die Strassenbahn zu benutzen aus der ich wegen meines Judenstern herausgeworfen wurde. Der Zug ging durch die Stadt am hellenTage. Rechts und links standen die Menschen und sahen sich stumm im dichten Spalier den Zug an.” Lina Katz, 1961.
  4. Da die Leute nicht Trambahn fahren dürften, mussten sie mit ihrem Gepäck zu Fuss an die Grossmarkthalle Spiessruten laufen dazu! Und draussen blüht  der Mai: Kastanien, Flieder, Glyzinien, Apfelbäume –  es tut einem weh, diese Schönheit.” Tilly Cahn, 1942.
  5. Die jüdischen Menschen  mit dem gelben Stern auf der Brust liefen unter Bewachung in Vierer – oder Fünferreihen in Richtung Grossmarkthalle. Der Zug war etwa 50 Meter lang. Es waren Familien mit Kindern, die ihre Köfferchen oder anderes Kleingepäck dabei hatten. An allen Seiten liefen bewaffnete Uniformierte.”

Frieda und Ruth Sitzmann, 2006.

  1. Stunden und Stunden standen die Familien da drüben. Jeder hatte ein Pappdeckschild umgehängt (wie ein Schandschild aus dem Mittelalter), das Gepäck in der Hand, den Rucksack auf dem Rücken. Szenen, die sich nie vergessen lassen werden. Den ganzenTag über dauerte  das Warten, Packen, Warten bis sie dann alle gesammelt in den Keller der Markthalle kamen.” – Cläre von Mettenheim, 1941.
  2. “So in kleinen Gruppen, in Zügen und Trupps wurden den ganzenTag die Leute  zur Grossmarkthalle gebacht. Das seltsame Gebäude, in weitem Kreise abgesperrt, lag da im dünnen Regen. An neugierigen Lungernden vorbei ging die trostlose Wanderung der mit ihren Bündeln, Rucksäcken, Koffern Beladenen. Man stelle sie am Rand des Platzes vor einen Schuppen, der an der Seite  die grosse weisse Aufschrift trug SCHÜTZET DIE TIERE, das Gepäck wurde abgestellt und anscheinend nochmals durchsucht, wie in einer Zollstation unter freiem Himmel ehe es in das grosse Gebäude weiterging.” Alfons Paquet, 1941.
  3. “Als ich morgens ins Büro kam, standen auf den Gleisen weiter draussen geschlossene Waggons, die von der Gestapo bewacht wurden. Das alles hat sich mehrmals wiederholt. Und nicht nur ich wusste , was da geschah, viele wussten es. “ Sekretärin der Grossmarkthalle, ohne Datum.
  4. “Auf Lastwagen stehend oder auf unserem Bündel hockend, wurden wir zu einem offenen Bahngeleise, nahe dem Osthafen, befördert. Lange, lange standen wir, bis endlich ein Zug kam, der uns aufnahm. Keine Klage war  zu hören, da und dort eine stilles Weinen, oft  mit einem Gebet auf den Lippen. Eltern, ihre Kinder, ihr Liebstes, zärtlich mit übermenschlicher Kraft streichelnd.” Ferdinand Levi, 1955.
  5. “In 1942, I was deported. I was one of the last Jews  leaving my city. We were first gathered in a big hall and then put on trains and sent to Berlin, where another 1.000 Jews were added to our transport, all-in all 1.250 Jews. Ultimately, I am one of the final 25 survivors of this transport. After four days with hardly any food, we arrived in Estonia.” – Ilse Kahane, no date.
  6. “Ich wollte mitlaufen, aber ein SS-Mann liess an einer Absperrung keinen Angehörigen durch. Bis zu mir konnte ich die lauten, schrillen Befehle hören, die ein uniformierter Mann brüllte. ‘Allen stehen bleiben. Mit dem Gesicht zum Zug. Immer 60 Personen in einem Wagen einsteigen’.” – Lilo Günzler, 2009.
  7. “Unterwegs und dort viele Todesfälle: vor Aufregung, Überanstrengung und natürlich ungezählte Selbstmorde jeder Art. Im Main wurden am nächsten Tag viele geländet.” Cläre von Mettenheim, 1941.
  8. Op de ronding van een muur: “ Meine Mutter hatte für uns das Notwendigste gepackt. Sie wollte freiwillig mit, aber sie durfte nicht. Als sich die Schiebetür geschlossen hatte wurde sie  noch einmal geöffnet. Ein man rief : Hebt die beiden Mädchen hoch, ihre Mutter will sie noch einmal sehen!” Edith Erbrich, geb. Bär, 2003.
  9. “Da meine Arbeitstelle  in unmittelbarer Nähe der Markthalle bzw. Des Ostbahnhofes lag, konnte ich am nächten Tag mitansehen, wie die Juden verladen wurden, und es ging dabei nicht gerade sanft zu.” Franz Johann Vollhardt, 19 Mai 1949.
  10. “Jetzt, Dienstag 18. August, zwischen 5-6 Uhr p.m. fährt der Zug nach Theresienstadt wohl ab. Es ist mir furchtbar und lässt mich nicht los. Auch von der Siechenabteilung es Krankenhaus sind schwer Leidende mitgekommen.” Tilly Cahn, 1942.
  11. “Beim Einsteigen in den Zug heute in aller Frühe soll die SS sich wieder was geleistet haben an Rohheit, Misshandlungen. Die armen Menschen wurden am Tag vorher in der Grossmarkthalle gesammelt.” – Tilly Cahn, 1942.
  12. Während der ganzen Fahrt wurden wir von einer johlenden Menge beschimpft und verhöhnt. Schlagt sie doch tot, warum die teuren Kohlen für den Transportzug? Immer wieder diese Zurufe, offenbar einstudiert.” – Ferdinand Levi, 1955.
  13. In Frankfurt war das Gerücht der Erschiessungeines ganzen Transportes geworden.” Der Aufbau, 1942.

Van deze plek vond ik niets terug in mijn gids. Het was een complete verrassing.

Maar het geeft wel aan welke grootse impact het Joodse leven in deze stad heeft gehad. Frankfurt, een stad met een sterk Joods verleden, een stad ook waar veel leed werd berokkend, waar het Joods leven werd uitgeroeid en weggevaagd. Pijnlijke herinneringen zoals de begraafplaats en de ommuring met gedenkblokjes met de namen van de duizenden slachtoffers, twee Joodse musea, en de gedenkplaats van de Grote Markthal in de nabijheid van de Europese Centrale Bank moeten dit groots verleden levendig houden. Het is onbegrijpelijk dat zo iets is kunnen gebeuren. Frankfurt is zich bewust van dit leed en geeft de ruimte om mensen te doen nadenken.

 

Huub Gerits, Averbode