Speciale dag in de joodse kalender, eens om de 28 jaar wordt de zegenspreuk voor de zon opgezegd
Over ter wereld zeggen Joodse gelovigen vandaag een speciaal gebed op, Birket Hachamah, een zegenspreuk voor de zon. In Antwerpen kwamen honderden mensen bijeen in het stadspark om acht uur ’s ochtends. Ook de pers was aanwezig evenals de politie die discreet een oogje in het zeil hield.
Wat is er zo speciaal aan deze dag? Rabbijn Evers legt uit dat eens in de 28 jaar de zon op dezelfde positie staat als op het moment dat zij aan het begin van de vierde dag van de Schepping werd gecreëerd. Dit valt bij het begin van de Joodse vierde dag (woensdag).
In de Talmoed staat het volgende over iedereen die de zon ‘in haar wending ziet’: ‘Gezegend is Hij Die de Schepping heeft gemaakt’ (B.T. Berachot 59b). De eerste maand van de Hebreeuwse kalender – Nisan – valt aan het begin van de lente equinox. God bevestigde de zon aan het firmament tijdens de lente equinox aan het begin van de vierde scheppingsdag. Dit jaar valt deze ‘wending’ op dinsdag 8 april (14 Nisan – erev Pesach).
Complex
Advertentie
De Joodse kalender wordt berekend volgens de methode van Mar Sjemoe’eel (3e eeuw), die een jaar rekent als 365.25 dagen, wat uitkomt op 52 weken en 1.25 dag. Daarom verschuift de equinox ieder jaar 1.25 dag en duurt het 28 jaar voordat de zon weer op dinsdag om 18 uur op diezelfde plaats staat.
Omdat de berekening van Mar Sjemoe’eel alleen gebruikt wordt voor Birkat hachama en het gebed voor dauw en regen (Tal oeMatar), en voor de rest van de kalender de berekening van Rav Adda bar Ahava wordt gebruikt waarbij een jaar slechts 365.24682 dagen duurt, valt Birkat hachama niet altijd op dezelfde Joodse datum.
Er zijn verschillende Joodse interpretaties die het scheppingsverhaal als ‘niet letterlijk’ beschouwen, toch is de symboliek ervan belangrijk op een hoger, kabbalistisch niveau. Het is ook in Joods Orthodoxe middens aanvaard dat de cyclus van 28 jaar niet mathematisch helemaal correct is – een volledig zonnejaar is niet exact 365 dagen en een kwart -, doch de Joodse wetgeving aanziet dit niet als een probleem omdat de religie in de eerste plaats gaat om cijfers verstaanbaar te maken voor het volk. De bekende Joodse geleerde, de Chazon Ish schreef hier uitgebreid over – OC Siman 138, se’if katan 4 – zie meer hier, nvdr.
Waarom wordt deze beracha (zegening) over de schepping van de zon in Nisan gezegd, terwijl we in Tisjri het Joods nieuwjaar Rosj Hasjana vieren als begin van de Schepping? Dit heeft te maken met een meningsverschil in de Talmoed over de vraag of er geteld wordt vanaf het moment dat de wereld feitelijk werd geschapen (Nisan) of vanaf het moment dat Hasjeem het concept van de Schepping had ‘bedacht’ (Tisjri).
Aankondiging
Op de dinsdagavond dat de zon op haar oorspronkelijke plaats staat, wordt in sjoel aangekondigd dat de volgende ochtend Birkat hachama gezegd zal worden. Het is het beste, dat de beracha gezegd wordt gedurende de 2½ minuut tussen het zichtbaar worden van het eerste streepje van de zon en het moment, dat de zon in haar geheel zichtbaar is. In België is dit tijdstip bepaalbaar maar de zon zien is onmogelijk, in New York kan dit wel. De beracha wordt na het ochtendgebed gezegd, staand en bij voorkeur in aanwezigheid van een minjan.
Advertentie
Er is een meningsverschil over het laatste tijdstip dat deze beracha gezegd kan worden. Sommigen zeggen tot het derde uur, anderen menen dat de beracha tot chatsot (de middag) gezegd kan worden. Na de middag zegt men geen G’dsnaam meer in de beracha.
Dreigende verdwijning
Wanneer de zon achter de wolken dreigt te verdwijnen mag de beracha direct gezegd worden, ook vóór het ochtendgebed en zelfs zonder minjan. Sommige autoriteiten staan ook toe om de beracha te zeggen wanneer de zon niet zichtbaar is omdat zij stellen dat de beracha wordt gezegd over het fenomeen en niet over het zien van de zon. Wanneer men dit doet, kijkt men in de richting waar de zon normaal zichtbaar zou zijn. Alleen de beracha zelf mag dan gezegd worden en niet de bijbehorende gebeden. De autoriteiten die het niet toestaan om Birkat hachama te zeggen als de zon niet zichtbaar is, stellen dat als de zon zichtbaar is achter de wolken, de beracha gezegd mag worden. Is dit niet het geval, dan wacht men tot het bijna chatsot is (of tot men zeker weet dat de bewolking zal aanhouden tot chatsot). Dan zegt men de beracha zonder de Naam van Hasjeem. Deze mitsva geldt voor zowel mannen als voor vrouwen.
De Joodse Kalender
De Joodse kalender is altijd een toonbeeld van astronomische kennis geweest. Ons burgerlijk jaar is een zonnejaar. Door de Romeinse keizer Julius Ceasar werd de omlooptijd van de zon op precies 365 en een kwart dagen gesteld. De islamitische kalender is gebaseerd op de omlooptijd die de maan nodig heeft om één keer in de maand weer dezelfde positie in te nemen tussen zon en aarde. De synodische maand duurt 29 dagen, 12 uur, 44 minuten en bijna 3 seconden.
Helaas bleek na 1600 jaar dat Ceasars jaar te lang was. In 1582 werd daarom een kalenderhervorming ingevoerd en werden 10 dagen uit het jaar geschrapt. Na 4 oktober 1582 kwam direct 15 oktober. Het bezwaar tegen het mohammedaanse maanjaar is dat het binnen het zonnejaar roteert. De maanden doorlopen binnen dertig jaar alle seizoenen.
In het Jodendom hebben wij een combinatie van het maan- en het zonnejaar, omdat Pesach in de lente moet vallen en Soekot in de herfst. Rabbi Sjimon ben Tsemach Duran, de Opperrabbijn van Algiers aan het begin van de 15e eeuw, geeft in een responsum een standje aan een vraagsteller, die aanstoot nam aan de combinatie van het maan- en zonnejaar: “De christenen hebben bijvoorbeeld een zonnejaar. Maar de kringloop van de zon is niet in maanden in te delen. De Arabieren kennen een maanjaar, dat elk jaar 11 dagen korter is dan een zonnejaar. Hun feesten vallen daarom soms in de zomer, soms in de herfst of in de winter. Vele wijzen van de oude volkeren hebben onze tijdrekening geprezen. U schijnt dus aanstoot te nemen aan iets, dat juist een bijzondere verdienste en voortreffelijkheid van onze heilige Leer is!”
De techniek van de harmonisering
De Joodse Geleerden, die zeer bekwaam waren in astronomie, hebben voor deze harmonisering een zonnejaar op 365 dagen, 5 uur, 55 minuten en 25 9/19 seconde gesteld en een maand op 29 dagen, 12 uur, 44 minuten en 3 1/3 seconde. Zo werd de tijdsduur van 235 maanden precies gelijk aan 19 jaar. Slechts zeven schrikkelmaanden waren in 19 jaar nodig om de beide kalenders gelijk te laten sporen. In de jaren 3, 6, 8, 11, 14, 17 en 19 wordt daarom een extra maand Adar II ingevoerd. Dit is de vaste kalender, die ongeveer 1665 jaar geleden door Hilleel II werd vastgesteld. Voordien kende de Joodse kalender niet zo’n sterke regelmatigheid. Iedere nieuwe maand werd ad hoc vastgesteld door het Sanhedrin in Jeruzalem nadat de eerste maansikkel was waargenomen terwijl ieder schrikkeljaar werd ingesteld wanneer verschijnselen in de natuur hiertoe aanleiding gaven.
Mystieke en filosofische aspecten
Het primaat van de maankalender is filosofisch geïnspireerd: het wassen en afnemen van de maan staat symbool voor de Israëls vernieuwing. “Gelijk de maan gaat het Joodse volk nooit verloren, zelfs niet in de duisterste perioden. Hernieuwde opbloei en revival zijn te allen tijde verzekerd, zolang G’ds kinderen Hem loyaal blijven”, aldus de 19e-eeuwse Rabbiner Hirsch.
Het Joodse lunisolaire kalendersysteem heeft nog een dieper aspect van mystieke aard. In de Kabbala wordt gesteld, dat G’ds Aanwezigheid dusdanig overweldigend is, dat Hij Zich als het ware moest terugtrekken om een ‘onafhankelijk’ aards leven mogelijk te maken. G’ds terugtrekking – tsimtsoem -dient om Zijn expansie van Licht en Leven verborgen te houden. Slechts een minimale ‘straal’ van het G’ddelijk Licht bereikt de schepselen. De wereld wordt bestuurd en gecategoriseerd in de tien Sefirot, de tien sferen of uitstralingen, die G’ds instrumenten vormen om het aardse leven te regelen. Het mannelijke element hierin is het ‘gevende’ en het vrouwelijke wordt het ‘ontvangende’ genoemd. In dit mystieke systeem wordt de zon geplaatst in de zesde sfeer, die ook naar onze Aartsvader Ja’akov wordt genoemd. De maan – ontvanger van het zonlicht – staat in de tiende sfeer, die ook wel getooid wordt met de naam van onze Aartsmoeder Racheel.
Het lunisolaire systeem harmoniseert dus niet alleen natuurwetenschappelijke gegevens maar ook het mannelijke en het vrouwelijke element in de Hemelsfeer. De Joodse kalender weerspiegelt dus in wiskundige termen het centrale ideaal van totale harmonie in het universum, van hoog tot laag.
Halachische problemen opgelost
De Misjna (Edoejot 7:7) vermeldt, dat een tweede maand Adar ook na Poeriem ingesteld kon worden: “Rabbi Jehosjoe’a en Rabbi Papias getuigden – voor het Sanhedrin, dat na de verwoesting van de tweede Tempel zitting hield te Jawne – dat de schrikkelmaand Adar II gedurende de gehele maand Adar I kon worden vastgesteld”. Dit leidde tot een groot probleem. Midden in de maand Adar valt het Lotenfeest Poeriem. De Joden hadden dit vrolijke feest gevierd met het lezen van de Esterrol, het sturen van ‘sjlachmones’ (geschenken aan vrienden en kennissen) en giften voor de armen. Een week later besloot het Sanhedrin een tweede Adar in te voegen. Moest de Megilla nu nog eens gelezen worden? De Misjna (B.T. Megilla 6b) beantwoordt deze vraag positief: “Als de Esterrol in Adar I gelezen was en er werd een schrikkelmaand ingesteld dan wordt de Esterrol nogmaals gelezen in Adar II”. De Talmoed legt uit, dat dit zo gebeurde om de redding van het Joodse volk uit de klauwen van Haman zo dicht mogelijk te doen aansluiten bij de viering van de Exodus uit de Egyptische slavernij in Nisan, dat in een schrikkeljaar direct op Adar II volgt.
Wat is de echte Adar?
Vanaf het midden van de vierde eeuw volgt de Joodse kalender een vast en voorspelbaar patroon zodat het probleem van een dubbele lezing van de Esterrol niet meer voorkwam. Maar de Talmoed (J.T. Megilla 1:5) werpt nog een andere vraag op, die ook tegenwoordig zeer actueel is: “Welke maand is nu ’toegevoegd’ Adar I of Adar II?”. Welke Adar is nu de echte en welke de schrikkelmaand? De Talmoed komt tot de conclusie, dat de tweede Adar de belangrijkste is. Dit is relevant voor verschillende gebeurtenissen in het Joodse leven, zoals de viering van de bar mitswa.
Een jongen, die geboren werd in Adar in een gewoon jaar wordt in een schrikkeljaar pas in Adar II bar mitswa maar geboren in Adar II van een schrikkeljaar wordt men in een gewoon jaar bar mitswa in de gewone Adar. Rabbi Joseef Karo beschrijft in de Joodse codex Sjoelchan Aroech (Orach Chajiem 55:10) een opmerkelijk geval: “Twee jongens worden in hetzelfde schrikkeljaar geboren, de een op 29 Adar I en de tweede iets later op 1 Adar II. Na dertien jaar is het jaar waarin zij bar mitswa moeten worden een gewoon jaar met slechts een enkele Adarmaand. De laatstgeborene viert nu zijn bar mitswa op 1 Adar maar de eerder geboren jongen moet met zijn bar mitswa wachten tot 29 Adar”!
Kaddisj-zeggen
Een ander probleem vormt het kaddisj-zeggen op de jaartijd van een overleden ouder. Indien een ouder is overleden in Adar in een gewoon jaar moet kaddisj dan in Adar I of in Adar II worden gezegd? Deze vraag houdt de autoriteiten verdeeld. De Sefardische Rabbi Joseef Karo (ibid. 568:7) meent, dat men de jaartijddag in Adar II houdt. De Asjkenazische Rabbi Mosje Isserles gaat hiermee alleen akkoord, indien ook het overlijden plaatsvond in Adar II van een schrikkeljaar. Vond het overlijden plaats in een gewoon jaar dan houden Asjkenazische Joden zijns inziens de jaartijddag in Adar I. Niettemin vermeldt Rabbijn Isserles, dat sommigen zowel in Adar I als in Adar II vasten op de jaartijddag.
Een gelijke vraag doet zich voor bij de chewra kadiesja, het genootschap, dat zich bezighoudt met de ‘tahara’ (wassing) en andere voorbereidingen van het stoffelijk overschot op de begrafenis. Iedere chewra kadiesja houdt eenmaal per jaar een vastendag, waarop men tezamen komt om de algemene gang van zaken te bespreken. In Jeruzalem is het een vast gebruik deze vastendag te houden op 7 Adar, de sterfdag van Mosje Rabbenoe. Wederom de vraag wat men moet doen in een schrikkeljaar. Ook hier zijn de meningen verdeeld maar de gezaghebbende Misjna Beroera bepaalt, dat men hierbij de eerste Adar aanhoudt.
Tekst Rabbijn mr. drs. R. Evers