Joodse benadering gijzelaarsproblematiek: “Tegen elke prijs moeten ze vrijgekocht worden”

Een innige omhelzing tussen vader en zoon Shalit

Geen enkele moderne staat kent wetgeving op het gebied van gijzeling. De beginselen van een joodse benadering van de gijzelingsproblematiek werden echter reeds in 195 n.d.g.j. door Rabbi Jehoeda de Vorst vastgelegd in de Misjna, de joodse praktijkleer.

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers

Het eigen leven gaat altijd voor, zodat men het recht heeft zichzelf eerst vrij te (laten) kopen. Zelfs ouders hoeft men hierbij niet voor te laten gaan. Vrouwelijke krijgsgevangenen worden eerst gelost uit vrees voor misbruik. Vindt een man het niet de moeite waard zijn echtgenote vrij te kopen, dan wordt hij gedwongen door het Rabbinale Hof om middelen vrij te maken voor dit doel. Blijft hij weigerachtig, dan worden zijn bezittingen bij opbod verkocht en lost het Hof zijn vrouw eigenmachtig.

Actueler en ook direct relevant voor de krijgsgevangenenruil en de onderhandelingen met Hamas en Hezbolla, is de volgende richtlijn uit de Misjna: `Men mag gevangenen niet boven hun waarde loskopen met het oog op het algemeen belang’ (Gittien 4:6). In de Talmoed vraagt men naar de reden van deze bepaling: `Wat is de betekenis van het algemeen welzijn?’. De Talmoed geeft twee interpretaties:
1. om de gemeenschap, die het losgeld bijeen moet brengen, niet voor al te grote financiële offers te stellen;
2. om te voorkomen, dat het betalen van een te hoge losprijs voor de kidnappers een aansporing zou vormen om nog veel meer gijzelaars te maken.

Volgens de tweede uitleg gaat het voornamelijk om de bescherming van de burgerij tegen aanvallen en ontvoeringen in de toekomst. Indien men nu een te hoge prijs betaalt voor gijzelaars of krijgsgevangenen zal dit op den duur een ernstige bedreiging blijken voor de nationale veiligheid.

Collectieve veiligheid
Deze bepalingen werden in de loop van de eeuwen herhaaldelijk geciteerd. Maar de gijzelingssituaties waren vaak te gecompliceerd voor simpele toepassing van bovenstaande regeling. Want wat moet verstaan worden onder `een te hoge losprijs’? En geldt deze regeling ook als de gegijzelden worden bedreigd met de dood? Deze vragen worden door middeleeuwse en latere geleerden behandeld. Telkens gaat het om afweging van de collectieve verantwoordelijkheid en veiligheid tegenover het individuele belang. Want terwijl het loskopen van gijzelaars door de joodse wet gezien wordt als gebod van de hoogste prioriteit, hadden Rabbijnen evenzeer oog voor de nationale belangen.

Advertentie

De Misjna geeft een indicatie voor de hoogte van een redelijk geachte losprijs: `niet meer dan hun waarde’. Wat hieronder verstaan moet worden, houdt de kampen verdeeld. Maharam Lublin (1558-1616) meent, dat de Misjna ziet op de waarde van een mens, die als slaaf wordt verkocht. Hij stelt, dat men in zijn tijd in Polen geen slavenmarkten meer kende zodat dit criterium weinig duidelijkheid biedt. Maar hij verwijst naar slavenmarkten in Arabische landen, waar men de waarde van een slaaf zou kunnen bepalen.

Gebruikelijke losprijs
Anderen, zoals Radbaz (1480-1573), menen, dat men moet letten op de gebruikelijke losprijs van een christelijke gijzelaar. Indien men hier niet boven gaat, zou het risico voor kidnapping van joodse burgers niet verhoogd worden. Volgens beider opvatting is een ruil van 1027 terroristen tegen 1 Israëli volstrekt absurd. In 1986 werden zeventig terroristen tegen één Israëlische soldaat geruild. Toentertijd vond de Lubawitscher Rebbe, Rabbi M.M. Schneersohn, de prijs te hoog. Volgens deze autoriteit ziet de regeling uit de Misjna alleen op vrijkopen tegen geld. Het vrijlaten van terroristen is een te hoge prijs omdat zij steevast verklaren door te zullen gaan met hun moorddadige acties. Duizend terroristen tegenover één Israëli gaat bovendien iedere proportie te buiten. Waarom moeten Israëlische soldaten tegen stuntprijzen de deur uit?
Het criterium van Radbaz `de gebruikelijke losprijs van een christelijke gijzelaar’ wordt ver overschreden. De V.S. en Rusland wisselen ook spionnen uit. Bij deze transacties waren de proporties normaal: drie tegen vijf. De goodwill, die Israël zou kweken, verandert hier niets aan. Israël mag zijn achilleshiel – de waarde, die het joodse volk hecht aan het leven van zelfs maar één mens – niet laten uitbuiten ten koste van de nationale veiligheid.

Levensgevaar
Aan de andere kant stellen de middeleeuwse Rabbijnen dat men in levensgevaar veel meer mag bieden voor gijzelaars. Of de Israëlische gijzelaars in levensgevaar verkeren hangt af van de publieke aandacht. Bij een naderende gevangenenruil zal men zuinig op hen zijn vanwege hun waarde als wisselgeld. Niettemin bevindt iedere gijzelaar in het Midden-Oosten zich in levensgevaar. Of vrijlating van duizend potentiële terroristen een grote extra belasting zou betekenen voor Israëls veiligheid valt te bezien. Het reservoir commando’s is zó groot, dat het waarschijnlijk is, dat de leidende Israëlische Rabbijnen hun fiat hebben gegeven aan de gevangenenruil.