Freddy Thielemans biedt excuses voor aandeel Brusselse administratie bij deportaties aan

De Brusselse burgemeester Thielemans tijdens zijn toespraak

Zeventig jaar na de feiten bood burgemeester Freddy Thielemans voor het eerst in de geschiedenis van de hoofdstad zijn verontschuldigingen aan voor het aandeel van de Brusselse autoriteiten aan de deportatie van Joden tijdens WOII. De plechtigheid werd massaal bijgewoond.  

Er werden twee extra zalen geopend waar de naar meer dan 600 toeschouwers de toespraken van de burgemeester op beeldschermen konden volgen.

“In het licht van de historische analyses is het nu wel duidelijk dat de toenemende arrestaties en later de razzia van september 1942 zonder het Jodenregister nooit dezelfde impact zouden hebben gehad. De gewillige deelname van de Brusselse diensten is dus gedeeltelijk verantwoordelijk voor de uitkomst van die deportatie. Daarom, wil ik vandaag officieel de verontschuldigingen van Stad Brussel aanbieden aan de Joodse gemeenschap”, aldus klonk de erkenning van de feiten zeventig jaar na datum.

Een blik in de volle zaal
Een blik in de volle zaal

Hieronder laten wij de integrale tekst van zijn toespraak volgen;

Excellentie, Mevrouwen en Heren vertegenwoordigers van de Joodse organisaties,
Dames en heren in uw graden en hoedanigheden,

Advertentie

70 jaar geleden lagen in Brussel mannen, vrouwen en kinderen te slapen. Zij hadden geen idee dat die nacht van de 3de op de 4de september hun leven voor altijd zou veranderen. Die nacht houdt de bezettende macht en Belgen SS in Brussel een razzia om alle in Brussel wonende Joden opte pakken en te deporteren naar uitroeingskampen. Zij dringen binnen in de woningen op hun lijst, arresteren de Joden die zich daar bevinden en voeren ze weg in vrachtwagens. Families worden verscheurd, kinderen worden uit de armen van hun ouders gerukt, vrouwen worden van hun mannen gescheiden.

In totaal zullen op dat nacht op het grondgebied van Brussel 718 Joden worden opgepakt die allen de hel van de deportatie en de concentratiekampen zullen meemaken. Enkelen slagen erin te ontsnappen of de kampen te overleven. Maar in welke staat? En met welke herinneringen en trauma’s?

Wij zijn hier vandaag bijeen om die slachtoffers te herdenken. Om onze plicht ten opzichte van hen na te komen. De plicht van het geheugen blijft immers de beste manier om te voorkomen dat zulke wreedheden zich ooit in onze samenleving herhalen. Maar de plicht van het geheugen is geen passieve handeling van leren en doorgeven. Ze gaat hand in hand met de verplichting om te onderzoeken, te analyseren, in een context te plaatsen, te onderwijzen en te erkennen.

Historici hebben dat ai verschillende keren gedaan. Ze doen het zo goed dat onze precieze kennis van de feiten, 70 jaar na de arrestaties en de deportaties, nog altijd wordt bij geschaafd, opdat we met steeds meer kennis van Zaken kunnen oordelen over de werkelijke rol van Brussel in dit proces.

Een van de meest pertinente studies over het onderwerp is ongetwijfeld de studie die op Verzoek van de Senaat werd verricht door de onderzoekers van het Studie- en
Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, het SOMA, met de naam “Gewillig België”. Bij dezen Wil ik hen overigens graag bedanken voor hun waardevolle Werk en voor hun hulp bij het interpreteren van de Brusselse geschiedenis. De onderzoekers van het SOMA tonen met deze studie de houding van de verschillende Belgische instellingen tijdens de Tweede Wereldoorlog ten aanzien van de Jodenvervolging. Ze tonen bijvoorbeeld dat het beleid van de Belgische autoriteiten er één was van het ‘minste kwaad’. Na het vertrek van de Belgische regering naar Londen willen de achtergebleven autoriteiten rechtstreekse confrontaties met de Duitse bezetter uitsluiten. Daarom voeren ze de verordeningen min of meer gewillig uit, zonder echter aanvullende initiatieven te nemen. Uit dat beleid vloeit een vaak passieve en soms hulpvaardige houding van onze autoriteiten en administratie Voort, die de Duitse bevelen al dan niet vlijtig opvolgen. Begrepen zij dat de Tweede Wereldoorlog in tegenstelling tot de oorlog van 1914-1948 een ideologische oorlog was? Wisten zij dat hun onderdanige houding de bezetter althans gedeeltelijk zou helpen bij zijn doel om de Joden uit te roeien? Handelden zij uit een vorm van bescherming van de Belgische burgers, uit sympathie voor de antisemitische ideologie of simpelweg uit onverschilligheid?
Die vragen laat ik over aan de historici, die beter dan ik realiteit van fictie kunnenonderscheiden en de houdingen van die tijd kunnen interpreteren. Het is immers altijd riskant om handelingen te beoordelen zonder zich in de context van de tijd te verplaatsen.

Hoewel het niet aan mij is om een oordeel te vellen, moet ik natuurlijk wel erkennen dat de Stad Brussel en zijn politieke en administratieve autoriteiten van die tijd een rol hebben gespeeld bij de deportatie van de Joden.

Op 28 oktober 1940 stelt het militaire bestuur van België en Noord-Frankrijk een verordening op waarin het de gemeentelijke autoriteiten opdraagt om in de vorm van alfabetische fiches een register bij te houden van alle Joden boven de 15 jaar. Na verschillende debatten in het College van Burgemeester en Schepenen en daarna in de Conferentie van Burgemeesters, het forum voor beleidsoverleg tussen de Brusselse gemeenten, wordt uiteindelijk beslist om aan de bevelen van de bezetter te gehoorzamen en een register op te stellen. Door akkoord te gaan met de redactie van zo’n register en het vervolgens aan de bezetters te overhandigen, gaf gekozen burgemeester Joseph Van De Meulebroeck de nazi’s dus de mogelijkheid om steeds meer Brusselse Joden te arresteren en te deporteren.

Advertentie

De politieke autoriteiten hadden een beroep kunnen doen op de Belgische Grondwet of de Conventie van Den Haag om geen gehoor te geven aan de Duitse bevelen, met het argument dat ze illegaal Waren. Maar dat deden ze niet en ze hielden zich liever aan het advies van het Bestendig Comité van de Raad van Wetgeving. Hoewel dat advies luidde dat de door de Duitsers gevraagde maatregelen ongrondwettelijk waren, argumenteerde het comité dat de uitvoering van de voorschriften geen ‘deelname’ inhield.

De Brusselse administratie stelt dus de instructienota op die vervolgens aan de overige gemeenten zal worden opgelegd. Daarin wordt verduidelijkt dat het register moet worden opgesteld op basis van de Joden die zich zelf bij de bevolkingsdiensten melden.’Er worden tweetalige affìches opgesteld en de Brusselse administratie werkt een model uit voor een identificatiefiche die voor de rest van het koninkrijk als basis zal dienen. De affiches waarin de Joden worden opgeroepen om zich bij hun gemeentedienst aan te melden, worden aangeplakt. Op 16 december worden in Brusseì 20 bedienden aangeworven om te helpen met de samenstelling van het Jodenregister. 5.640 Joden worden zo door de administratie van de Stad Brussel geconvoceerd en geregistreerd.

In het licht van de historische analyses is het nu wel duidelijk dat de toenemende arrestaties en later de razzia van september 1942 zonder het Jodenregister nooit dezelfde impact zouden hebben gehad. De gewillige deelname van de Brusselse diensten is dus gedeeltelijk verantwoordelijk voor de uitkomst van die deportatie.

Daarom, wil ik vandaag officieel de verontschuldigingen van Stad Brussel aanbieden aan de Joodse gemeenschap. Dit is een schokkende vaststelling voor ons mensen van nu. En voor een burgemeester in functie is het buitgenwoon verontrustend om te proberen de redenen te begrijpen die mijn voorgangers bewogen om zich over te geven aan de aanvallen van de vijanden van democratie en mensenrechten. Deze schok moet leiden tot een bewustwording. Uit deze vraagstelling moet een verbintenis voortvloeien.

Om altijd zelfs de minste van onze beslissingen en handelingen in vraag te stellen, opdat dergelijke wandaden nooit meer begaan worden in naam van de Stad Brussel, toevluchtsoord van de vrijheid.

Ik had het zojuist over historische context. Het is inderdaad van het grootste belang om daarmee rekening te houden als men de hele waarheid wil zeggen. Want naast de negatieve realiteit van de administratieve en politieke deelname van Brussel
aan de samenstelling van het Jodenregister in 1940 is er ook de positieve weigering van de politieke autoriteiten in 1942 om gele sterren te verdelen en om politiemedewerking te verlenen aan de razzia’s in september.

Positief, want voor het eerst gebruikt de burgemeester uit die tijd, Jules Coelst, die de door de Duitsers afgezette Joseph Van De Meulebroeck opvolgt, een menselijk en moreel in plaats van een zuiver juridisch argument.

Op 5 juni 1942 formuleert Jules Coelst de weigering van de Conferentie van Burgemeesters om de Jodenster te verdelen als volgt: “Veel Joden zijn Belgen en Wij kunnen het niet opbrengen ons te lenen aan een maatregel die zo’n directe aanval vormt op de menselijke waardigheid.”

Positief dus, want na jaren van bezetting begint het gewillige België zich eindelijk te
verzetten. Positief, want die weigering betekent een belangrijk kantelmoment in de houding van de Brusselse autoriteiten ten aanzien van de Duitse eisen inzake de Jodenvervolging. Positief, want de weigering leidt tot een tweede, gelijkaardige beslissing die veel levens zal redden.

ln juni en september 1942 roepen het Oberfeldkomlnandatur en later de Sipo-SD de hulp van de Brusselse politie in om de .loden op te pakken die nog geen gehoor hebben gegeven aan de convocaties. Als administratief hoofd van de politie brengt de Brusselse Burgemeester tot twee maal toe zijn weigering over om politieagenten ter beschikking te stellen. Hij stelt dat de openbare orde niet in het gedrang is en dat het verzoek om Brusselse polìtiemedewerking dus niet gerechtvaardigd is.

De houding van Coelst en zijn collega’s kan opnieuw verklaard worden door de context van de tijd. Meerdere voorvallen hebben de betrekkingen tussen de Brusselse en Duitse autoriteiten immers verzuurd. Groot­ Brussel staat voor de deur en de Brusselse afgevaardigden weten dat ze zeer binnenkort uit hun functie zullen worden ontheven.

Naar het voorbeeld van de tweeledige gevoelens van zijn katholieke conservatieve
tijdgenoten, geeft ook Jules Coelst toe dat hij niet op de Joden gesteld is, maar hij erkent wel dat er in België zeer achtenswaardige Joodse personen leven. Dat toont wel de relativiteit van het taalgebruik van die tijd.

Dat alles neemt niet weg dat Brussel en de Conferentie van Burgemeesters met dat beleid van weigering hun burgers en andere Belgische gemeenten de Weg hebben gewezen. Ze toonden dat verzet wel degelijk mogelijk is, zelfs tegen het standpunt van de administratie en de politie in, die zich immers veeì ontvankelijker toonden voor de Duitse voorschriften. Maar bovenal heeft deze politieke houding levens gered. Die van honderden Joden die ongetwijfeld met geweld waren meegenomen als de Brusselse politie op dezelfde manier was tussengekomen als de politie in andere steden. Daarom is het zo belangrijk om niet alleen de betrokkenheid van de autoriteiten in 1940, maar ook de reddende houding van de overheid in 1942 te onderstrepen.

De betrokkenheid van onze democratische overheid eindigt met het oprichtingsbesluit van Groot-Brussel van 27 september 1942, dat een collaboratiecollege instelt. Natuurlijk valt het niet mee om zo’n belangrijk onderdeel van onze geschiedenis in een toespraak van enkele minuten samen te vatten. Het resultaat zal altijd onvolledig zijn.

Om onze plicht van het geheugen te voltooien, moeten we ook de Brusselaars noemen die elk op hun eigen manier het bewijs hebben geleverd van hun verzet en heldhaftigheid. De ambtenaren van de Burgerlijke Stand die valse papieren verstrekten. De verantwoordelijken van de dienst Openbare Onderstand die woningen verschaften om Joodse kinderen in te Verbergen. De burgers die op het moment van de razzia’s hun buren een helpende hand toestaken om hun kinderen te verstoppen. Het zou buitengewoon onrechtvaardig zijn als we niet ook op de individuele rol zouden wijzen van diegenen die doelbewust en met overtuiging in het verzet gingen.

In dat opzicht moeten we helaas ook wijzen op de houding van de Brusselaars die ondanks het beleid van weigering van de politieke autoriteiten toch hebben gecollaboreerd. Burgers die hun huren aangaven. Politiemensen die persoonlijk met de bezetter samenwerkten.

Omdat deze oefening van ons geheugen van fundamenteel belang is en zij de huidige en toekomstige generaties moet helpen vorm te geven aan hun burgerhouding en hun gevoel voor waarden, Wilden Wij als College van Burgemeesters en Schepenen van de Stad Brussel het SOMA een aanvullende missie toewijzen. De onderzoekers van het SOMA zullen hun onderzoek voortzetten om de historische realiteit van Brussel zo dicht mogelijk te naderen. Wij hebben niet het recht om wat dan ook aan het lot over te laten. Die plicht nemen wij op ons voor de Joodse gemeenschap en voor alle Brusselse burgers. Opdat de geschiedenis steeds iets meer waarheid zou bevatten. Dat werk moet de schoolgaande jeugd van nu en van morgen helpen een zo objectief mogelijk beeld van die waarheid te krijgen. Op basis van dit Werk zal ik de Conferentie van Burgemeesters vragen om samen met mij een werkstuk uit te geven, dat we aan alle ambtenaren en scholen van de Stad Brussel en de Brusselse gemeenten zullen overhandigen.

En is onze plicht van het geheugen dan ten einde?

Dat denk ik níet. Het geheugen is als een vlam die voortdurend brandende moet worden gehouden en die tegen elke aanval beschermd moet worden. Dat is onze plicht en onze belofte voor de komende jaren en generaties. Want we mogen nooit meer toestaan dat de mensheid verscheurd wordt uit naam van enig ethisch, religieus of ideologisch argument.

Want de mensheid is één en ondeelbaar.

Dames en heren,

Als u het rnij toestaat, zou ik willen afsluiten met een dankwoord aan de verschillende personen en verenigingen die aan de organisatie van deze ceremonie hebben meegewerkt. Zo wil ik mijn dank uitspreken aan het Coördinatiecornité van Joodse Organisaties in België, dat de rol van tussenpersoon vervulde met de Joodse gemeenschap, het Centre d’Action Laïque dat de documentaire voorafgaand aan mijn toespraak heeft gerealiseerd en de Vereniging voor de Herdenking van de Shoah die het oorsponkelijke idee voor deze ceremonie heeft geleverd. Bovendien wil ik andermaal het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij bedanken en ten slotte kondig ik graag het Krupnik-orkest aan dat hier na mij het podium zal betreden.

Ik dank u voor uw aandacht,

Freddy THIELEMANS
Burgemeester van de Stad Brussel