Mythe over Joodse dominantie in de slavenhandel doorprikt

Monument bij de voormalige slavenmarkt in Zanzibar

Historici geven al heel lang aan dat ook Joden een rol gespeeld hebben in de trans-Atlantische slavenhandel, zowel bij de handel en als slaveneigenaar. Maar de voorbije decennia werd er plots beweerd dat de Joden een disproportionele rol vervulden in het knechten van de Afro-Amerikanen. Bovendien werd er ook gesteld dat dit feit in de doofpot werd gestopt. Zelfs een prof in Gent beweerde dit nog vorige maand (zie het artikel hierover eerder in dit nummer)

MJL Staff

Ondermeer Louis Farrakhan, leider van Nation of Islam, en David Duke, de voormalige grand wizard van de Ku Klux Klan, hangen de doofpottheorie aan.

Een zoekactie op de termen ‘Joden’ en ‘slavenhandel’ levert op YouTube meer dan 50.000 video’s op, waarvan de meeste gepost werden door Nation of Islam, Duke en hun aanhangers.

De meeste wetenschappers delen die conclusie niet en beschouwen de beschuldigingen in hoofdzaak als antisemitisch.

Advertentie

Waren er Joodse slavenhouders?

Dit was het geval. Jacob Rader Marcus, geschiedkundige en gereformeerde rabbi, schreef in zijn vierdelige naslagwerk over de Amerikaanse Joden dat meer dan 75 procent van de Joodse families in Charleston (South Carolina), Richmond (Virginia) en Savannah (Georgia) slaven bezat. Voor het hele land legt hij het cijfer op zowat 40 procent van de Joodse huishoudens. Maar in de genoemde steden was de Joodse gemeenschap niet zo uitgebreid. Het totale aantal slaven in Joodse huishoudens maakte maar een kleine fractie uit van de volledige slavenpopulatie. Eli Faber, historicus in het John Jay College in New York, stelde dat dat de Joden in Charleston in 1790 samen 93 slaven bezaten, en dat er misschien een zestal Joodse families in Savannah leefden in 1771.

Er waren ook rijke Joden betrokken bij de slavenhandel richting Amerika. Sommigen waren eigenaar van schepen, anderen verhandelden de slaven. In de Verenigde Staten behoorden Isaac Da Costa (Charleston), David Franks (Philadelphia) en Aaron Lopez (Newport, Rhode Island) tot de eerste Amerikaanse Joden die een belangrijke rol speelden in het invoeren en verhandelen van Afrikaanse slaven. Daarnaast waren er ook Joden actief in de slavenhandel in meerdere Europese Caraïbische kolonies. Zo was Alexandre Lindo, een Jood met Franse roots, een rijke handelaar in het Jamaïca van de late achttiende eeuw. Hij was een van de grootste verkopers van slaven op het eiland.

Domineerden de Joden de slavenhandel?

Nee, zeggen wetenschappers die de kwestie grondig onderzocht hebben. In de jaren negentig werden er meerdere studies naar de rol van de Joden in de slavenhandel uitgevoerd. In een van die onderzoeken vergeleek John Jay’s Faber de beschikbare data over het slavenbezit en over de handelsactiviteiten van Joden in het Britse territorium in de achttiende eeuw met de cijfers voor de gehele bevolking. Faber concludeert dat de bewering dat de Joden de slavenhandel domineerden, fout is. Hij noemde de Joodse rol buitengewoon klein. Volgens Faber waren de Joden slechts een minderheid als het op investeren in slaven aankwam en waren er onder de eerste eigenaren van slavernijvloten geen Joden. Uit zijn onderzoek blijkt dat de Joden – op enkele uitzonderingen na – geen belangrijke rol speelden in het verhandelen van slaven na de aankomst in Amerika. De meeste Amerikaanse Joden gingen bovendien in de steden wonen, terwijl de slavenarbeid geconcentreerd was op de plantages en op de grote landerijen op het platteland. Joden kozen er wel wat sneller voor om een slaaf te bezitten, maar gemiddeld gezien, hadden ze minder slaven dan de niet-Joden.

Andere onderzoeken, zoals dat van Harold Brackman en Saul Friedman, kwamen tot gelijkaardige conclusies. In 1994 schreef David Brion Davis, een emeritus professor geschiedenis van de University of Yale en auteur van een gelauwerde trilogie over slavernij, in een artikel in de New York Review of Books dat de Joden slechts één van de talloze religieuze en etnische groepen waren die wereldwijd deelnamen aan de slavenhandel:

Aan de Atlantische slavenhandel namen vele volkeren deel: Arabieren, Berbers, talloze Afrikaanse etnische groepen, Italianen, Portugezen, Spanjaarden, Nederlanders, Joden, Duitsers, Zweden, Fransen, Engelsen, Denen, blanke Amerikanen, native Amerikanen en zelfs duizenden zwarten uit de Nieuwe Wereld, mensen die geëmancipeerd waren of die nakomelingen waren van bevrijde slaven, en die vervolgens zelf slaven gingen houden op boerderijen en plantages.

Advertentie

Davis stelt verder ook dat er in het Amerikaanse Zuiden in 1830 ongeveer 45.000 mensen waren die twintig of meer slaven hadden, en dat er daar maar 120 Joden bij waren. En van de 12.000 eigenaren die vijftig of meer slaven hadden, waren er maar 20 Joods.

Vanwaar komt dan de claim over de Joodse dominantie?

De bewering dat de Joden de slavenhandel domineerden, kreeg voor het eerst de nodige aandacht toen in 1991 het boek The Secret Relationship Between Blacks and Jews, Volume One verscheen, uitgegeven door Nation of Islam. (Er verschenen later nog twee andere volumes, die telkens andere aspecten van de relaties tussen zwarten en Joden belichtten.) Het boek was ruim voorzien van voetnoten en leek op een wetenschappelijke uitgave, maar er werd geen enkele individuele auteur vermeld. Het werd in eigen beheer uitgegeven door Nation of Islam en het beweert “onweerlegbare bewijzen” aan te dragen “dat de Joden disproportioneel meer slaven hadden dan eender welke etnische of religieuze groep in de geschiedenis van de Nieuwe Wereld”. Het boek baseert zich daarvoor onder meer op Joodse bronnen, zoals de Encyclopaedia Judaica en meerdere boeken van Jacob Rader Marcus, maar het bevat geen gegevens over niet-Joodse slaveneigenaars en –handelaars, waaruit zou afgeleid kunnen worden dat het Joodse aandeel buitenmatig groot was. Alle beweringen uit die Joodse bronnen die de stelling onderuithalen, worden routineus genegeerd. Zo stelt Marcus bijvoorbeeld dat de Joden “altijd actief geweest zijn in de periferie” van de slavenhandel en dat “alle activiteiten van de Joodse slavenhandelaars opgeteld nog niet de omvang hadden van het aandeel van die ene niet-Joodse onderneming die de sector overheerst”. Die vaststelling haalt The Secret Relationship echter niet.

En toch werd de claim van de Joodse dominantie van de slavenhandel ook door anderen overgenomen, zoals door David Duke. Hij verspreidt de bewering via Twitter en via zijn website. Daarnaast is er ook Leonard Jeffries, professor aan het City College of New York. In een speech in 1991 had hij het over de Joodse dominantie, wat tot een publieke controverse leidde. Uiteindelijk kostte het hem het voorzitterschap van het departement Black studies van zijn onderwijsinstelling. Een federale rechter herstelde hem later in ere. Tony Martin, professor Afrikaanse studies op het Wellesley College, kreeg in 1993 heel wat kritiek toen hij The Secret Relationship Between Blacks and Jews tijdens zijn lessen gebruikte. Wat later publiceerde hij het boek The Jewish Onslaught: Despatches from the Wellesley Battlefront. Het boek werd veroordeeld door de president van Wellesley en door veel van Martins collega’s, maar hij bleef toch verbonden aan de faculteit tot zijn pensioen in 2007.

Recenter kreeg Jackie Walker, een Britse activiste en grote fan van Labourleider Jeremy Corbyn, heel wat kritiek toen ze op Facebook stelde dat de Joden de belangrijkste financiers van de Afrikaanse slavenhandel waren. Walker, die de Joden ook op andere vlakken al publiekelijk aanviel, werd door de partij voor korte tijd geschorst omwille van haar uitspraken. Ze betuigde echter geen spijt maar werd binnen de maand toch in ere hersteld. Later werd ze opnieuw geschorst, nadat ze publiekelijk geklaagd had over het feit dat de Joden centraal staan tijdens de herdenkingen van de Holocaust.

Hebben de beweringen in het boek ook een verdienste?

De meeste wetenschappers verwierpen het boek in zijn geheel. Het onderzoek van Faber haalden we hier al aan. Daarnaast werden er ook weerleggingen gepubliceerd door Davis, de Yale-professor die we reeds vermeldden, en door Ralph Austen, een emeritus professor Afrikaanse geschiedenis aan de universiteit van Chicago. Winthrop D. Jordan, professor geschiedenis aan de University of California (Berkeley) en specialist slavernij, schreef dat het boek waardeloze wetenschappelijke methodes gebruikte en dat er aan cherry-picking gedaan werd: bewijsmateriaal dat de vooraf bepaalde conclusie in twijfel trok of tegensprak, werd genegeerd. Henry Louis Gates, directeur van het Hutchins Center for African and African American Research (Harvard University) noemde het boek van Nation of Islam één van de tot dusver meest gesofisticeerde vormen van haatliteratuur en stelde dat het “de geschiedenis op een ongelofelijke manier misbruikt.

Is het antisemitisch om deze bewering te verkondigen?

De meeste wetenschappers en de Joodse leiders beschouwen de bewering als antisemitisch. De Anti-Defamation League, de grootste vereniging die het opneemt voor de Joden, stelt op haar website dat de valse bewering dat de Joden de Atlantische slavenhandel controleerden één van de hedendaagse voorbeelden van antisemitisme is.

Zoals Davis in 1994 in zijn artikel poneerde, past de bewering in een hele reeks gelijkaardige beschuldigingen in de loop der jaren aan het adres van de Joden.

De Joden werden lange tijd beschouwd als de verantwoordelijken voor moeilijk te verklaren kwalen. Dat kwam deels door het opmerkelijke feit dat ze vaak succesvol waren in vijandige omgevingen. Eeuwenlang vormden de Joden de enige niet-christelijke minderheid in landen die gekerstend werden en dus focusten op de redding van de wereld. De Joden waren dus “de anderen”. Individuele Joden werden gehomogeniseerd en tot een aparte groep uitgeroepen, die verantwoordelijk was voor de kruisiging van de Heiland, voor het tegenhouden van de verspreiding van Gods woord, voor het manipuleren van koningen en van de wereldhandel, voor het drinken van het bloed van christelijke kinderen, en – in meer recente tijden – voor zowel het verspreiden van het verachtelijke kapitalisme als voor het uitlokken van de communistische revolutie.

Davis stipt nog aan dat veel van het historische bewijsmateriaal waarop de ‘wetenschappers’ zich baseerden om de Joodse betrokkenheid bij de slavenhandel te documenteren, zelf reeds antisemitisch is. Zo probeerden bijvoorbeeld de Spanjaarden Joodse vluchtelingen er van te beschuldigen dat ze de Nederlandse commerciële expansie, in het nadeel van Spanje, ondersteund hadden.

“Met in het achterhoofd de lange geschiedenis van samenzweringsfantasieën en het collectieve zoeken naar een zondebok wordt het selectieve speuren naar Joodse slavenhandelaars inherent antisemitisch, tenzij men de bredere context en de erg bescheiden bijdrage van de Joden aan het systeem mee in ogenschouw neemt”, besluit hij.