Joodse terugblik op 75e festival van Cannes

Wie hier te lande vooraf het woord ‘historisch’ in de mond of in de pen nam – en terecht – om het recordaantal van drie Belgische films in de hoofdcompetitie van de feestelijke 75ste editie van het festival in Cannes te benadrukken, kwam superlatieven tekort na de prijsuitreiking. Alle drie de films werden immers bekroond. Ze bekoorden niet alleen de jury, de festivalgangers waren evenzeer lovend.

 Henri Jakubowicz

Elk jaar valt één van de betere films van de hoofdcompetitie uit de gratie bij de jury, die hem geen plaats gunt op de palmares. De twijfelachtige eer was nu weggelegd voor het oerdegelijke  Armageddon Time. In zijn vijfde film voorgesteld in Cannes – hij maakte er zeven – brengt de Amerikaanse regisseur James Gray het grotendeels autobiografische verhaal van een jongen die opgroeit in New York City. Herfst 1980, de 10- jarige turbulente Paul Graff toont bitter weinig interesse in schoollessen. Hij wil kunstenaar worden, tot ongenoegen van moeder Esther (Anne Hathaway), een lerares, en vader Irving, loodgieter. Zoals andere Joodse ouders, hebben zij hoge aspiraties voor hun zoon en die passeren nu eenmaal in hun ogen langs briljante studies op school. Paul vindt dan maar soelaas bij schoolmakker Johnny, één van de weinige donkerkleurige kinderen in de onderwijsinstelling, daar in Queens. Johnny is even grote deugniet als Paul en wordt door de leerkrachten vaker gestraft.

Mede door zijn huidskleur, suggereert de film. Geborgenheid en warmte vindt Paul bij grootvader Aaron (Anthony Hopkins, onberispelijk als altijd), die het woelige verleden van de familie in herinnering brengt. Die heette oorspronkelijk Rabinowicz en leefde in Oekraïne. Aarons moeder zag hoe haar ouders tijdens een pogrom werden vermoord, neergestoken. Daarop ontvluchtten Aarons ouders het land. Via Polen, Denemarken en Liverpool (Aaron werd er geboren) bereikten ze hun eindbestemming, Ellis Island. Ook de VS waren niet vrij van antisemitisme, vertelt Aaron verder, op school hoorde hij dat er te veel ‘Spinovitzer’ rondliepen, te veel Joden dus. Een aanleiding voor zijn ouders om hun familienaam te wijzigen, Greyzerstein werd Graff. Enkele familieleden werden uitgeroeid door de nazi’s, weet Aaron voorts.

In deze samenhang roept zijn vrouw een bezoek aan Tsjechoslowakije op. Ze zag er Joodse bekers, ter inzegening van de sabbat, uitgestald in uitverkoop. Onderaan waren de namen gegrift van de bezitters, Joden vermoord in de Shoah. Aaron bezweert Paul om de tegengestelde weg op te gaan van die barbaarsheid, om zich als ‘mensch’ te gedragen en oog te hebben voor andere onderdrukte minderheden.

Advertentie

Regisseur James Gray zet Paul Graff overduidelijk neer als zijn alter ego. Hijzelf had grootouders met als oorspronkelijke achternaam Greyzerstein. Ze spraken haast uitsluitend Jiddisch. Zijn afkomst trouw, laat hij in meerdere van zijn films Joodse personages opdraven, zoals in ‘Little Odessa’ (1994), ‘Two lovers’ (2008) en ‘The Immigrant’ (2013).

In deze ‘Armageddon Time’ zet de beginscène, in een klaslokaal van een publieke school in Queens, al de Joodse toon. De onderwijzer heet Turkeltaub en de eerste naam van een leerlinge die hij afroept is die van de weinig katholiek klinkende Ashkenazi. Deze openbare school wordt later bij de Graffs thuis gespreksonderwerp en twistpunt. Pauls ouders willen hem daar weghalen en in het privéonderwijs posteren waar zijn oudere broer Ted les volgt, maar hij weigert stellig. Moeder Esther windt zich herhaaldelijk op, zij het telkens slechts even, terwijl vader Irving zelfs handtastelijk wordt jegens Paul. Zij zien hun wens vervliegen om hem later, met de opgedane kennis in de privéschool, een academische loopbaan te laten aanvatten. Hij baadt immers in zijn artistieke wereld en wil van niets anders weten. Met zijn rust en wijsheid brengt Aaron tenslotte Paul tot andere gedachten. Tot wat Paul uiteindelijk uitgroeide, laat de film in het midden.

Met het intieme portret van een rebellerende jongen levert James Gray zijn meest persoonlijke film. Hij plaatst hem in een breder kader dan het familiale en wijst in gevatte passages op de politieke omwenteling in de VS toen, met de democraat Carter op het punt de macht te verliezen ten voordele van de republikein Reagan. Gray kondigt zelfs de era Trump aan, diens zus houdt een vurige rechtse toespraak in de middelbare school waar hij, Gray (Paul in de film), les volgt. Echt gebeurd.

In de rol van Paul, geeft de talentvolle jonge Banks Repeta een extra dimensie aan het verhaal, uitstekend in beeld gebracht.

Een ontroerend en onverwacht moment op de persconferentie in Cannes na de première. Steractrice Anne Hathaway (Oscar voor beste bijrol in Les Misérables in 2013) kreeg de grappig bedoelde vraag – gesteld door Amir Kaminer, verslaggever voor de Israëlische krant Yediot Aharonot – hoe het voelde om een Joodse moeder te spelen. Hathaway werd erg emotioneel, kon haar tranen nauwelijks bedwingen, ze onthulde dat zij recent haar o zo geliefde Joodse schoonmoeder verloor.

Als afsluiter van de belangrijke nevensectie ‘Quinzaine des Réalisateurs’ stond de Franse film Le parfum vert van Nicolas Pariser geprogrammeerd. Bij het schrijven van het scenario had de regisseur zowel Hitchcock (vooral dan ‘North by Northwest’) als Kuifje voor ogen.

Een moord in de Comédie-Française, de vermaarde theaterinstelling in Parijs, is het vertrekpunt van deze burleske avonturenfilm. Midden in een vertoning, voor een verbouwereerd publiek, valt een acteur op de scène neer, dodelijk vergiftigd. Zijn laatste woorden waren “Le parfum vert”.

Advertentie

In de ogen van de politie is Martin, lid van het theatergezelschap en ter plaatse op het ogenblik van de feiten, de hoofdverdachte, temeer omdat hij kort daarop even ontvoerd werd. Hij neemt de vlucht, botst op Claire, een striptekenares die met haar eigen problemen worstelt. Met aandrang uitgenodigd door haar moeder op een familiediner, wringt ze zich in bochten om af te zeggen, ze wil haar gehate zus daar niet ontmoeten. Martin ter hulp komen – snel wordt duidelijk dat hij onschuldig is – en met hem wegvluchten, lijkt haar een goede optie. Ze staat hem bij in zijn speurwerk om de ware dader(s) te ontmaskeren en zich dus vrij te pleiten. De twee sympathiseren snel en vinden een gemeenschappelijke trek: hun Joodse, Ashkenazische afkomst. Die zou mee de paranoïde neiging bij de ene, het angstverschijnsel bij de andere verklaren, vinden ze van elkaar. Ze hebben ook gemeen dat ze allebei aansloten bij een Joodse jeugdbeweging, blijkt. Gaandeweg vertelt Claire dat ze 20 jaar lang in Israël woonde, en terugkeerde twee jaar geleden. Uitwijken naar de Joodse staat was niet vanzelfsprekend, kennissen raadden het haar af, weet ze nog. De slechte ontvangst daar, de onveilige situatie, het terrorisme,…, redenen genoeg om de stap niet te zetten, maar ze vertrok toch. Waarom ze terugkeerde? Ze miste de Europese levenswandel. Ze weet het nog niet, maar door haar lot te verbinden met dat van Martin zal ze half Europa verkennen. Een mysterieuze extreemrechtse organisatie, ‘Le parfum vert’, verantwoordelijk voor de moord in de Comédie-Française, zit hem immers op de hielen en die plant een nieuwe moord, ditmaal in Brussel. Het tweetal haast er zich naartoe, om het onheil te voorkomen. Een schietpartij in de gangen van de Europese Commissie is het gevolg. De perikelen sturen hen vervolgens richting Boedapest, wat bij Martin volgende opmerking ontlokt: “Naar het oosten? Doet mij denken aan de deportaties naar Auschwitz”.

Een vloeiend geheel vormt ‘Le parfum vert’ niet. De luchtige toon van de komedie is slechts merkbaar in het eerste, meest geslaagde deel, gediend door de uitstekende Joodse Sandrine Kiberlain en Vincent Lacoste, toonaangevende acteurs uit de huidige Franse lichting. In een bijrol is de Belgische Arieh Worthalter (‘Girl’) te zien.

Het tweede deel – de achtervolgingen, de spionage, zonder humor plots – heeft een déjà vu-effect. En het slot is ronduit ontgoochelend, alsof de regisseur weggeroepen werd en vergat zijn film af te maken.

 

Ter gelegenheid van de 40ste verjaardag van de dood van Romy Schneider – de Duitse actrice overleed op 43-jarige leeftijd – stelde de sectie ‘Cannes Classics’ een documentaire voor over haar bewogen leven. ‘Romy, femme libre’ van Lucie Cariès en Clémentine Deroudille werd net geen hagiografie, want ook de sympathieën van haar ouders voor het naziregime komen ter sprake. Het koppel, Magda en Wolf, een stel acteurs, koos duidelijk kamp, dat onderstreept de film meteen. Daar waar talrijke acteurs het Duitsland van Hitler verlaten vanaf 1933, gaat alles opperbest voor Magda Schneider en Wolf. Uit opportunisme, uit overtuiging ook, steunt Wolf vanaf 1933 de SS-partij. Magda, van haar kant, behoort tot de intieme kring van kunstenaars die rond Hitler zweven. Ze laat zelfs een chalet oprichten in Beieren naast het tweede verblijf van Hitler, vlak voor de geboorte van Romy, en wordt meermaals uitgenodigd door haar buurman, hij apprecieert de actrice. Romy komt in 1938 ter wereld te Wenen, in het Oostenrijk geannexeerd door de Duitsers. De films van Wolf worden beschouwd als officieel nuttig voor het naziregime, ze behoeden hem voor het slagveld. Na de oorlog betaalt het koppel het gelag. De carrière van Magda is over, althans tot 1953. Dan lanceert ze die van haar dochter en speelt ze weer ook zelf, ze is onder andere de moeder van Romy in de Sissi-serie. Wolf vergenoegt zich met bijrollen, nadat de autoriteiten hem in 1948 clementie verleend hadden voor zijn aansluiting bij de nazipartij.

Als jong kind werd Romy uiteraard niets gewaar, decennia later vertelde ze hoe moeilijk ze de ouderlijke dwalingen verteerde. De documentaire legt een gewaagd verband met haar keuze voor rollen in films over het lijden tijdens WO II. Ze speelt zelfs, hier en daar een Jodin, alsof ze iets wil goedmaken. Pierre Granier-Deferre gaat met name in op haar verzoek en regisseert ‘Le Train’ (1973), de bewerking van een boek van Georges Simenon. In de film vertolkt zij Anna Kupfer, een Duits-Joodse vluchtelinge die Frankrijk doorkruist per trein in 1940. Ze vertelt aan Julien (Jean-Louis Trintignant) dat ze bevrijd werd uit een Belgisch vluchtelingenkamp en dat ze als Joodse dreigt geliquideerd te worden in haar land omdat er “bij ons mensen zitten die ons niet erg genegen zijn”. Tussen 1973 en 1982 speelt ze in vijf films draaiend rond WO II. Na ‘Le Train’ is het de beurt aan ‘Le vieux fusil’ (1975), eveneens over levens vermorzeld door de waanzin van de nazi’s. Dan volgt ‘Portrait de groupe avec dame’ (1976), naar de roman van Heinrich Böll. Enkele jaren later is ze ‘La Banquière’ (1980), de dochter van een Joodse hoedenmaker. In 1982 speelt ze in haar allerlaatste film, ‘La Passante du Sans-Souci’. Weerom vertolkt ze een Joodse die de vervolgingen door de nazi’s ontvlucht.

Haar toenadering tot het Jodendom was mede toe schrijven aan haar huwelijk in 1966 met Harry Meyen, een Duits-Joodse acteur en regisseur die het theater merkelijk hoger inschatte dan de film. Romy bevalt van een zoon, en samen met Harry, wiens vader in deportatie stierf omdat hij Joods was, beslist ze om de baby David te noemen (ze zou later haar dochter Sarah benoemen). Ze staat erop dat hun zoon zijn afkomst fier betoont. Het kind zou later tragisch omkomen, Schneider kwam het ongeluk niet te boven.

In 1969 draaide ze in Israël de film ‘Bloomfield’ (uitgekomen in 1971), samen met de Ier Richard Harris, die al na een week de regie overnam van de Israëli Uri Zohar. Deze laatste, een in eigen land hoog ingeschatte en uiterst populaire artistieke figuur, onderging later een geestelijke metamorfose. Hij verliet de wereld van de entertainment en werd een ultraorthodoxe rabbijn. Zohar overleed onlangs. Schneider aanvaardde de rol mede omdat het land haar beviel, enkele maanden tevoren was ze er ‘La Piscine’ komen promoten, een van haar bekendst gebleven films, met Alain Delon. Samen met haar man Harry Meyen en met de Duitse persmagnaat en mecenas Axel Springer had ze de bibliotheek en het auditorium van het Israel Museum in Jeruzalem ingehuldigd. Op de voorpagina van de Israëlische krant Yediot Aharonot pronkte een foto van haar en Meyen bij hun aankomst op het vliegveld van Tel Aviv.

Romy Schneider stierf op 43-jarige leeftijd, ze werd begraven met rond haar hals de Joodse davidster, deze die ze ook altijd droeg.

Ze laat memorabele rollen achter, speelde in films van onder meer Luchino Visconti, Orson Welles en Claude Sautet. Tweemaal kreeg ze de César van beste actrice, in 1976 voor ‘L’important c’est d’aimer’ van Andrzej Zulawski en in 1979 voor ‘Une histoire simple’ van Claude Sautet. Haar eigen histoire was allesbehalve simpel.

 

Hulde werd op het festival ook gebracht aan Peter Bogdanovitch, de recent overleden Amerikaanse regisseur. In het kader van ‘Cinéma de la Plage’ werd op het strand, open voor het publiek, op een reusachtig scherm ‘The Last Picture Show’ vertoond, zijn meest bekende film.

Geboren in 1939 als zoon van een Servische vader en een Oostenrijkse moeder die kort tevoren naar New York waren uitgeweken omdat zij, de moeder, als Joodse de nazi’s ontvluchtte, ontplooide hij zijn activiteiten in die grootstad. Welke richting die zouden uitgaan, werd duidelijk in zijn jeugd, toen zijn passie hem ertoe bracht om een 400-tal films per jaar te bekijken. Filmjournalist werd hij, op zijn 20ste interviewde hij al Sidney Lumet, de eerste van een lange reeks ronkende namen. Hij publiceerde teksten in tijdschriften als Esquire, The Saturday Evening Post en Cahiers du Cinéma. In 1973 werden ze gebundeld in het boek ‘Pieces of Time’.

 

Zijn deskundigheid leverde hem in de jaren ‘60 de baan op van filmprogrammeur aan de vermaarde MoMA (Museum of Modern Art) en aan de New York Theater. Hij nam er de gelegenheid te baat om retrospectieven te wijden aan in zijn ogen gewichtige personages als John Ford, Orson Welles, Alfred Hitchcock en Howard Hawks.

De doorbraak als regisseur kende hij met ‘The Last Picture Show’ (1971), achtmaal genomineerd voor de Oscars, hijzelf als beste regisseur. Met zijn hoger aangehaalde hunker naar het verleden, naar een tijd waar het beter vertoeven was, schildert hij in de zwart-witte film de teloorgang van een kleine stad in Texas, begin jaren ‘50. Hij brengt er de jonge talenten Jeff Bridges en Cybill Shepherd in beeld, maar zijn sympathieën gaan duidelijk uit naar de oudere karakters, inzonderheid deze gespeeld door Cloris Leachman en Ben Johnson. Die twee kregen voor hun vertolking de Oscar van beste bijrol.

Over zijn Joodse afkomst praatte hij niet vaak. In 2019 vertrouwde hij de New York magazine toe hoe fier hij was op zijn vader: “Hij was een groot en erg geprezen schilder in het voormalige Joegoslavië, maar hij liet roem en werk varen om mijn Joodse moeder en haar gezin te redden, door hen uit Europa weg te rukken. Hij was niet Joods, maar zij wel.”

 

De jeugdsectie ‘Cannes Ecrans Juniors’ staat uiteraard minder in de schijnwerpers op het festival. ‘Les secrets de mon père’, een opmerkelijke animatiefilm, werd er vertoond, de bewerking van ‘Deuxième génération’ (2012), een autobiografisch stripverhaal uit de pen van Michel Kichka. Deze striptekenaar, afkomstig uit Luik, is sinds 1974 gevestigd in Israël.

Het verhaal speelt zich af in België, in de jaren ‘60. Michel en broer Charly beleven een gelukkige jeugd in hun Joods gezin. Hun zwijgzame en discrete vader Henri vertelt niets over zijn verleden. Hij moet avonturier, piraat of schattenjager geweest zijn, beelden zij zich in. De realiteit is heel anders. Henri ging door de hel in deportatie. Zijn kinderen vangen iets hierover op via derden, ze komen stilaan ook tot het besef dat de tatoeëringen die ze op de armen van sommigen waarnemen iets anders voorstellen dan een telefoonnummer. Maar wanneer ze aan tafel hun vader ondervragen over Auschwitz, volgt een boze reactie: “Ik verbied jullie dit woord uit te spreken thuis!”. Henri  houdt lange tijd de lippen op elkaar, hij breekt het stilzwijgen na het proces Eichmann in 1961. Een ware gedaanteverwisseling ondergaat de Brusselaar, hij wordt de onvermoeibare getuige van de waargenomen wreedheden, beschrijft ze waar hij ook maar uitgenodigd wordt, in scholen en op groepsreizen naar Auschwitz. Hij is de auteur van het boek ‘Une adolescence perdue dans la nuit des camps( (2006), met een voorwoord van Serge Klarsfeld. Henri Kichka overleed in 2020.

Om de jeugd te sensibiliseren voor dit intieme en aangrijpende verhaal leek de animatie een geschikt middel. Een juiste keuze, te oordelen naar de smaak van de jonge jury die in Cannes zijn twee prijzen gaf aan deze ‘Les secrets de mon père’. De film komt in september uit in België.

 

Dardenne

Met de speciale prijs van het 75ste festival van Cannes keerden de gebroeders Dardenne, alweer een onderscheiding rijker huiswaarts van de Croisette. Hun Tori et Lokita vertelt het pakkende verhaal van twee minderjarige Afrikaanse migranten toegekomen in België. Lokita de nodige papieren bezorgen voor een verlengd verblijf, blijkt een lastige karwei. In het verloop zingt het jonge tweetal een nummer in het Italiaans, meermaals te horen in de film. De broers zochten een Italiaans liedje omdat ze voor die Afrikaanse migranten een parcours uitdachten dat passeerde langs Lampedusa in Sicilië. Daar zou Lokita het nummer geleerd hebben.

Op het festival klonk de tune bekend in Joodse oren. En inderdaad, het is oorspronkelijk geen Italiaans maar Hebreeuws nummer, in Israël gepopulariseerd door Hava Alberstein. Het weerklinkt langdurig in de openingsscène van Free Zone met Natalia Portman, de film geregisseerd door de Israëliër Amos Gitaí in 2005. De tekst ervan (Had gadya) wordt jaarlijks opgezegd aan het einde van het avondmaal tijdens het Joods paasfeest. In het Italiaans klinkt het gelijkaardig.

Luc Dardenne zei in Cannes dat hij het bestaan van deze Israëlische versie later vernam, gezongen op de markt in Jeruzalem.