Een joodse terugblik op het filmfestival van Cannes

“A Hidden Life” van Terrence Malick

Existentiële vragen als de zin van het leven, de plaats van God, morele dilemma’s, goed en kwaad, gewetenkwesties, ze zijn voer voor filosofen en theologen, maar ook algemeen voor elk denkend mens. Dat laatste vond kennelijk ook de Amerikaanse topregisseur Terrence Malick (“The Thin Red Line”, “The Tree of Life”), hij schotelde het publiek op het festival van Cannes – in de allerbeste editie uit de voorbije jaren – “A Hidden Live” voor. Het waar gebeurde verhaal van Franz Jägerstätter, een modale Oostenrijkse dorpeling. Hij vormt een gelukkig koppel met Fani op een boerderij in een idyllisch landschap, ergens in het noorden van het land. De drie dochtertjes lopen vrolijk rond in het feeërieke oord. Wij schrijven het jaar 1939, het nakende onheil heeft nog geen tastbare uitdrukking, al is de Anschluss al een feit.

Henri Jakubowicz

Als geen ander weet Malick de schoonheid van de natuur in de verf te zetten. De akkers bewerkt door Franz, de graangewassen, de planten, het reliëf in de verte, de regisseur geeft ze een majestueus aanzicht, een lust voor het oog. Maar geluk is voorbijgaand, zoals geweten, ook voor Franz en Fani. De oorlog is in aantocht, geeft de film al aan bij aanvang, hij opent met archiefbeelden van een paraderende en luid toegejuichte Hitler, een fragment getrokken uit de film “Triumph des Willens” (1935) van Leni Riefenstahl. En ja, in 1940 wordt Franz opgevorderd om driloefeningen te houden in het leger van het Reich. Hij gehoorzaamt, al heeft hij zijn bedenkingen: “Wat gebeurde met ons land?”, schrijft hij in een brief aan Fani. De volgende stap, trouw zweren aan de Führer bij een oproep om daadwerkelijk in het leger te dienen, is een brug te ver. Zich eraan onttrekken is echter niet toegestaan, volgens de wet. Als trouwe christen zoekt hij spirituele hulp en bijstand bij de lokale priester, tevergeefs. Tegenover de bisschop verduidelijkt hij zijn standpunt, al krijgen wij de diepgaande beweegreden nooit toegespeeld: “Zo God ons de vrije wil gaf, zijn wij verantwoordelijk voor wat wij doen en, even belangrijk, voor wat wij niet doen.” Eenmaal onder de wapens geroepen meldt hij zich maar, gehoor gevend aan zijn geweten, weigert de Hitlergroet te brengen en de eed af te leggen. In het dorp moet hij niet op begrip rekenen, de inwoners keren zich van hem af, zijn vrouw wordt bespuugd. Veel erger nog, de krijgsraad dreigt, en de ter dood veroordeling. Zijn vrouw, nog geloviger dan hij, smeekt God (“Onfeilbaar licht, Rots, Vesting”) om een goede afloop. Met aardse argumenten probeert zijn advocaat (Matthias Schoenaerts in een korte rol) hem tot andere gedachten te brengen, wijzend op de zinloosheid van zijn weigerachtige houding bij gebrek aan enige weerklank: “Door je koppigheid op te geven, red je je vel. Doe het. Wat verschil maakt het nu voor de buitenwereld of je al dan niet de eed aflegt?”  Maar Franz houdt vast aan het verschil voor hemzelf, “het verschil tussen een al dan niet rechtvaardige oorlog”. En over de dood die hem boven het hoofd hangt, heeft hij deze bedenking: “Liever een onrecht ondergaan dan plegen”.  Kortom, de man is niet te vermurwen, ook niet met de belofte dat hij niet naar het front zal moeten maar zijn dienstplicht in een ziekenhuis zal vervullen. Hij verschijnt voor een militaire rechtbank en krijgt de doodstraf. De terechtstelling volgt in 1943, hij was 36.

Jägerstätter werd in 2007 zalig verklaard door paus Benedictus XVI. Malick vermeldt dit aan het eind niet, maar citeert in de plaats een zin uit Middlemarch, een roman van George Eliot. Ze schrijft daarin: “Zo de dingen niet zo slecht verlopen voor u en voor mij als had gekund, hebben wij dit deels te danken aan hen die trouw een verborgen leven leidden en die in graven rusten die niemand meer bezoekt”. Vandaar de titel van de film.

Niet echt storend maar toch merkwaardig is de keuze om de twee titelrollen, die van Franz en Fani, aan twee overigens uitstekende Duitstalige acteurs te geven, terwijl ze zich uitsluitend in het Engels uitdrukken in de film.

Advertentie

Stof tot nadenken biedt de drie uur durende film in overvloed, over geloof, geweten, integriteit, goed en kwaad, moed. Over vrijheid ook, getuige deze woordenwisseling in de gevangenis. Zijn advocaat vraagt Franz voor de zoveelste keer: “Waarom tekent u dat blad papier niet gewoon? U bent dan een vrij man.” Daarop Franz: “Maar ik ben al vrij.”

“A Hidden Live” kreeg op het festival de prijs van de oecumenische jury.

Een hoogtepunt van deze bruisende editie was de ere-Gouden Palm aan Alain Delon, hem uitgereikt door zijn dochter. Een emotioneel moment, ook omdat het tot de tranen toe bewogen Franse filmicoon in zijn dankwoord zinspeelde op zijn levenseinde. Meer uit psychische vermoeidheid dan omwille van fysieke haperingen, leek wel, want de 83- jarige oogde fris en monter.

“Monsieur Klein” met Alain Delon

Op de hommage volgde de vertoning van een film met Delon in de hoofdrol. Hij draaide onder de regie van grootmeesters als Clėment, Visconti, Melville, Malle, Godard, Antonioni. De keuze van de organisatoren in Cannes viel op “Monsieur Klein“, een film uit 1976 van de vermaarde Joseph Losey. Met de jaren groeide de prent uit tot een klassieker. Delon vertolkt er de rol van Robert Klein, een welstellende, niet-Joodse kunsthandelaar die zich in het jaar 1942 verder verrijkt door in Parijs kunstwerken af te kopen van vervolgde Joden. Op een dag ontvangt hij, als vermeende abonnee, een Joods tijdschrift, hem toegestuurd door de post. Hij denkt aan een misvatting, want hij is tenslotte van Elzase katholieke afkomst. Gauw blijkt dat hij in de stad een Joodse naamgenoot heeft. Klein/Delon gaat op zoek naar deze andere Robert Klein die mogelijk, om evidente redenen in de nazistische context, zijn Joodse identiteit op hem wil afschuiven. De persoonsverwisseling doet de eigen identiteit vervagen bij Klein/Delon, en geleidelijk bekleedt hij die van de andere Klein, in een soort kafkaïaans glijdingsproces. Hij belandt dan ook in een trein richting Auschwitz, samen met de Joden uit de rafle du Vel’ d’Hiv’. Met deze afkorting wordt de Vélodrome d’Hiver aangeduid, het oord in het 15de arrondissement van Parijs. Daar werden de helft van de 13000 Joden samengetroept die op 16 en 17 juli 1942 opgepakt waren tijdens een razzia gewild door de Duitsers maar uitgevoerd door het regime van Vichy. Klein/Delon ondergaat het lot van alle gearresteerden, hun volgende bestemming werd de uitroeiingskampen van de nazi’s. Delon had zelf aangedrongen op dat tragische einde ook voor hem, daar waar hij in het scenario gespaard werd.

De Amerikaanse topregisseur Joseph Losey, naar Londen uitgeweken na de jacht op communisten in de VS, had al een film met Delon geregisseerd, “The Assasination of Trotsky”. Het weerzien tusen de twee – goede vrienden intussen – mondde uit in een prachtfilm, gedraaid in Frankrijk. De regie van Losey is af, de beelden zijn betoverend, de bewegingen van de camera bijzonder vloeiend, in de volmaakte decors van grootmeester Alexandre Trauner. Voor de scène op de Vel’ d’Hiv’ wendde Losey zich tot meerdere Joodse organisaties om een paar duizenden figuranten op te trommelen. De eerste dag van de draaiopnamen geven de oudste onder hen er de brui aan, van streek door het realisme van het gereproduceerde gebeuren. Ze melden aan Losey: “Wij willen niet betaald worden, en wij geven onze Jodensterren terug, want drie dagen dit aanschouwen kunnen we niet aan.”

Lange tijd was de collaboratie van de Fransen met de Duitse bezetter in de deportatie van Joden een cinematografisch taboe bi onze zuiderburen. De opheffing ervan had alles te maken met de verdwijning van De Gaulle uit het politieke toneel in 1969. Tot dan heerste er de mythe dat de Fransen enbloc weerstand geboden hadden aan de Duitsers. Tussen 1971 en 1976 maken vijf Franse films komaf met deze inbeelding, en geven de Franse Jood een plaats met betrekking tot de Shoah: “Le Chagrin et la Pitiė” van Marcel Ophüls, “Lacombe Lucien” van Louis Malle, “Section spéciale” van Costa-Gavras, “Les Guichets du Louvre” van Michel Mitrani en deze “Monsieur Klein”.

Op een zelden geziene manier in de Franse cinema schildert Losey (“The Go-Between”, Gouden Palm Cannes 1971) het Parijs onder de bezetting. Enkele sprekende taferelen illustreren de waanzinnige Jodenvervolging. De eerste scène zet al de toon. Een naakte vrouw wordt in het ziekenhuis onderzocht door een arts belast met het nagaan of ze van Joodse afkomst is. Hij laat zich daarbij leiden door vermeende fysieke kenmerken allerhande (neus, voorhoofd, haren, heupen …). Oneerbiedig gaat hij tewerk, alsof hij een beest keurt. Verderop in de film wonen Klein en zijn minnares een voorstelling bij in een cabaret, die de spot drijft met Joden. Voorts is er de beambte in de prefectuur die, als een volleerde Maurice Papon, met veel ijver de administratie bijhoudt. En een advocaat verklikt een Jood die hij natuurlijk als crimineel aanziet. Alles culmineert in de aangehaalde razzia van de Vel’ d’Hiv’.

Advertentie

Voor Joseph Losey was het thema van zijn film “de onverschilligheid …, de onmenselijkheid van de Franse bevolking jegens een aantal van haar vertegenwoordigers. De film toont wat zeer gewone mensen, deze die we ook rondom ons aantreffen, in staat zijn andere gewone mensen aan te doen.”

Van het festival van Cannes keerde de film in 1976 huiswaarts zonder prijs, ook de respons in de filmzalen was later lauw. Een nadelige rol speelde mogelijk de poster van de film, met het aangezicht van Delon midden in een davidster. Mensen waren toen nog niet rijp om herinnerd te worden aan een donker verleden.

Monsieur Klein kreeg het jaar daarop wel drie Césars, de Franse Oscars zeg maar. En verwierf mettertijd de status van meesterwerk. Als dusdanig vertoond ter afsluiting van de gala-avond gewijd aan Delon dit jaar in Cannes.

Hors Normes

Als slotfilm op het bruisende festival stond “Hors Normes” geprogrammeerd, van Olivier Nakache en Eric Toledano. Het duo verwierf naam en faam met “Intouchables”(2011), een kaskraker goed voor een Amerikaanse remake.  Hoofdprotagonist was een man in een rolstoel.

Geen fysieke maar een mentale handicap in “Hors Normes”, en wat voor één. In de film staan twee echt bestaande hulporganisaties centraal, die zich ontfermen over zwaar autistische mensen, vooral tieners en adolescenten. Die patiënten vertonen alle zeer ernstige gedragsstoornissen, in die mate dat geen enkele gespecialiseerde instelling bereid is om ze op te nemen. De ouders zijn ten einde raad en zien die twee hulporganisaties, nochtans niet erkend door de bevoegde instanties, als een godsgeschenk. Toledano kwam twintig jaar geleden in contact met Stéphane Benhamou, de joodsorthodoxe stichter en leider van “Le Silence des Justes” (de Hebreeuwse naam is “Ohalei Yaakov”, de tenten van Jacob), een van die twee organisaties. Hij raakte danig onder de indruk van diens toewijding en opoffering, en vier jaar geleden wijdde het duo regisseurs een documentaire van een klein halfuur aan zijn bewonderenswaardige activiteiten. Nu dus deze “Hors Normes”, met de uitstekende Vincent Cassel als de charismatische Bruno in de rol van Benhamou. Aan het hoofd van de andere organisatie, hand in hand met die van Bruno, staat de niet minder betoverende moslim Malik (Reda Kateb, eveneens uitmuntend). Snel wordt duidelijk welke zware taak op hun schouders rust en waarom de psychisch gestoorde jongelui nergens anders welkom zijn. Tiener Emilie slaat ineens op de vlucht, en de achtervolging loopt ternauwernood goed af. En wat gezegd van Valentin, hij draagt continu een beschermhelm, want zijn autisme uit zich onder de vorm van zelfagressie, hij slaat zich met geweld tegen het hoofd en durft ook bijstaanders, in casu de hulpverleners, aan te randen. Eigenlijk geen adolescent om buiten een gesloten instelling te houden. Valentin ligt inderdaad in de psychische afdeling van een ziekenhuis, maar de pedopsychiater staat een wekelijkse uitstap toe met Bruno en de zijnen, dit met het oog op een progressieve reïntegratie van Valentin in het maatschappelijke leven. Geen sinecure, zo blijkt.

Een aparte plaats in het hart van Bruno bekleedt achterlijke Joseph (gespeeld door een echte autist), een twintiger. Joseph was de eerste autist opgenomen door Bruno. Jaren tevoren was dat, in een vakantiekolonie die Bruno leidde, de organisatie kwam er later. De opgebouwde band tusen de twee uit zich nu door de moeite die Bruno zich getroost om Joseph, ondanks zijn geestelijke handicap, tot werk te helpen. De baas van een reinigingsfabriek neemt hem, tegen wil en dank, een week op proef, op aandringen van Bruno. De zonderlinge gedragingen van Joseph in de metro en op het werk doen het experiment falen echter, tot wanhoop van zijn moeder Hélène. In een hartverscheurende scène jammert zij over de situatie en vraagt zich snikkend af wie voor Joseph zal zorgen eenmaal ze er niet meer is.

Haar klaagzang illustreert het daadwerkelijke manco in de Franse gezondheidszorg. Autisten met een ernstige mentale handicap, en bijzonder storende gedragingen voor hun omgeving, worden geweigerd in erkende instellingen. Ze zijn aangewezen op organisaties als die van Bruno en Malik in de film.  Maar die opvangcentra zijn dan weer niet officieel erkend door het ministerie van Volksgezondheid. En na een passage door twee inspecteurs wordt Bruno op het matje geroepen. Zowel dagopvang als nachtverblijf deugen niet, stelt hun rapport. De professionele omkadering rond de 40-tal jongeren onder de hoede van Bruno is deficiënt, heet het.  En inderdaad, tegen beter weten in rekruteert Bruno jonge begeleiders uit de straat, ietwat verloren zielen, zonder diploma of ervaring. In een memorabele tirade slingert Bruno, als verweer, de twee beduusde inspecteurs allerlei verwijten naar het hoofd, wijzend op de leemte die zij zelf gecreëerd hebben.  “Neemt de jongeren een voor een terug, ik overhandig ze u”, schreeuwt hij zijn woede uit, in de wetenschap dat ook de inspecteurs geen raad weten met die autisten, door het ontstane vacuum in de Franse gezondheidszorg. Het argument dat zelfs pedopsychiaters naar zijn organisatie verwijzen speelt mee in de uiteindelijke herziening van de evaluatie door de overheid.

Nakache en Toledano brengen het waarachtige verhaal met stijl, en ze bezaaien met een komische noot de talrijke voorvallen, waar het maar kan. En steracteur Vincent Cassel schittert als orthodoxe jood met zwart keppeltje en uit de broek hangende witte franjes (tsitsit), de mezoeza (kokertje bevestigd aan deurpost) kussend. Hij wordt voor de maaltijden ten behoeve van de autisten bijgestaan door twee eveneens uitraorthodoxen, met baard en pijpenkrullen, beide Menahem genaamd. Door zijn drukke en chaotische werkdagen (en nachten) rest Bruno weinig tijd en gelegenheid om een levenspartnerin te vinden. Met tegenzin laat hij zich meermaals overhalen om via een shiddoech (door derden georganiseerde ontmoeting met een mogelijk toekomstige wederhelft) een joodsorthodoxe dame te leren kennen. Komische momenten, andermaal.

De religieuze tegenstellingen tussen de praktiserende jood Bruno en zijn moslimcollega Malik worden met reden niet uitgespeeld. De prioriteit voor de regisseurs lag wijselijk elders, in het belichten van de toewijding, de overgave door individuen voor wie altruïsme geen loos begrip is.