Lezersreactie: “Een rechter die spot met zes miljoen Joden die het grootst mogelijk onrecht is aangedaan: bestaat daar een woord voor?”

Naar aanleiding van de Aalsterse nazi-carnavalperikelen dringt de vraag zich op wat de edelachtbare rechter – in dergelijke bewoordingen word je geacht meester Alain De Ruyck aan te spreken – samen met zijn carnavalsgroep “eftepie” voor ogen hadden toen ze hun ‘transportwagen voor Franstaligen’ ineenknutselden en talloze andere bedenkelijke verwijzingen naar het gruwelijke lot van zes miljoen slachtoffers van het naziregime gebruikten om ‘plezier en leute’ te maken.

Kritiek kon niet uitblijven. Opvallend is dat de journalistiek die er met de neus bij stond er snel bij was om enkele pertinente vragen te stellen aan het stadsbestuur en de stafhouder van de Gentse balie. Dezen krabden zich in het haar maar spraken zich tot op heden niet uitdrukkelijk uit over het incident.

Jan Van den Berghe, persmagistraat deed zelfs een schuchtere poging de strapatsen van De Ruyck te verdedigen. Jawel, magistraten moeten zich aan deontologische regels houden en hebben een voorbeeldfunctie, maar dit is ludiek bedoeld, probeerde Van den Berghe. Waarmee hij zich de facto schaart achter De Ruyck die vindt dat er al eens mag gelachen worden. Met carnaval moet alles kunnen, luidt het.

Maar – en men moet uit piëteit aarzelen het voorbeeld te gebruiken – mag men dan ook al eens lachen met de slachtoffers van Dutroux of Kim de Gelder om het falend justitiesysteem – waar De Ruyck toe behoort – aan de kaak te stellen? Geen zinnig mens die hier bevestigend op antwoordt.

Hoe moet men dan die ‘humor’ noemen die danst op het (meestal onbestaande) graf van zes miljoen Joden?

Advertentie

De Ruyck, die deel uitmaakt van het juridische establishment, hoort eenvoudigweg niet thuis in de carnavalsstoet. Hooguit als risee kan hij er getolereerd worden. Een rechter hoort immers zich ook buiten de kantooruren te gedragen in overeenstemming met de waardigheid van zijn ambt.

Een rechter die spot met zes miljoen Joden die het grootst mogelijk onrecht is aangedaan: bestaat daar een woord voor?

Welk vertrouwen kan een Joods burger (die misschien, zeg maar: meer dan waarschijnlijk, familieleden en dierbaren heeft verloren in de gruwelen van zeventig jaar geleden) nu stellen als hij straks bij een banale burenkwestie voor een rechter moet verschijnen die in zijn vrije tijd dit onnoemelijk lijden gebruikt ‘omdat er al eens mag gelachen worden’? Kan men van iemand die van zo’n verminkte moraliteit getuigt verwachten dat hij objectief en zonder vooroordeel de kwestie zal beoordelen?

Zowel het stadsbestuur als het Gentse rechterlijke apparaat moeten onverwijld het voorbeeld van de Unesco volgen en minstens het optreden van De Ruyck met klem veroordelen en voorts beoordelen of voor dergelijk heerschap nog wel plaats is in een zichzelf respecterend rechtsbestel.

Geert Versyck
de auteur is redacteur van Joods Actueel