Joodse en aanverwante films op festival van Locarno
De grootste onder de kleine, of de kleinste onder de grote? Het filmfestival van Locarno beantwoordt aan de twee omschrijvingen, met betrekking tot zijn grotere broers in Cannes, Venetië en Berlijn. Samen met hen, maar op een lager niveau, behoort het tot de A-filmfestivals in Europa. Enkel Karlovy Vary (Carlsbad), San Sebastian, Warschau, Moskou en Tallinn delen dit statuut.
Henri JAKUBOWICZ
Gelegen in Zwitserland, aan het meest noordelijke deel van het majestueuze Lago Maggiore, herbergt Locarno al sinds 1946 een filmfestival. Vooral artistiek georiënteerde producties hebben er hun plaats, en de competitie is er een van auteursfilms. Populaire films worden zeker niet geweerd, integendeel, ze vormen de dagelijkse attractie voor een breed publiek. Elke avond valt het genre de eer te beurt om op een reusachtig scherm vertoond te worden, in openlucht, ten aanzien van zegge en schrijve 8.000 kijkers, meestal in wereldpremière. Dat gebeurt telkens op de adembenemende Piazza Grande, een gigantisch plein gebouwd in Renaissance-stijl. Een echte belevenis, het volgen van een filmvertoning in dat kader. Zelfs het geluid blijft niet achter in deze nochtans immense ruimte, het is van een uitzonderlijke kwaliteit.
De Frans-Joodse David Roux mocht voor zijn eerste regie meteen die Piazza Grande op, een onvergetelijke ervaring voor hem en voor zijn meegekomen acteurs. Hij kwam een gezinsdrama voorstellen. Als een echte Joodse moeder is Mathilde bezorgd om haar zoon Simon. Hij is een gevorderde dertiger, zo lijkt, die zijn wederhelft nog niet vond. Een relatie met de mooie Sarah liep spaak, en sindsdien niets. Een andere wens van menig Jiddische mamma ging wél in vervulling, Simon is arts. En hij heeft andere zorgen aan het hoofd. Zijn moeder is ziek, heel ziek, eierstokkanker.
Advertentie
Het uitgangspunt van L’Ordre des Mėdecins, de Franse film van David Roux, is daarmee geschetst. Geen vrolijk onderwerp, voorwaar, temeer daar de zaken er niet op beteren. Mathilde kent weliswaar een periode van remissie, na een zware behandeling, maar een nu plots opgetreden septicemie (bloedvergiftiging) is een teken dat de vreselijke ziekte opnieuw de kop opsteekt, vreest Simon. En gelijk krijgt hij, helaas. Direct betrokken bij de follow-up is hij niet, maar als longarts werkt hij wel in het ziekenhuis waar zijn moeder opgenomen is. En hij is niet zomaar longarts, met autoriteit leidt hij de afdeling gespecialiseerd in zware pulmonaire pathologie. Hij pendelt tussen zijn afdeling – een meisje met mucoviscidose is er erg aan toe – en die waar zijn moeder ligt. Even klaart de hemel wat op, wanneer de antibiotica aanslaan bij Mathilde en, na aandringen van Simon, de chirurg instemt om met een nieuwe ingreep te proberen de uitbreidende ziekte een halt toe te roepen. Maar Mathilde is levensmoe, het hoeft allemaal niet meer voor haar. Om haar op te beuren, komt een groepje dames op bezoek, dat in koor Jiddische liedjes vertolkt die ze graag hoort. Aan het slot van de film weerklinkt de mooie stem van een liturgische voorzanger die ook een Joods nummer ten gehore brengt. Een aparte ervaring om samen met 8.000 kijkers, in openlucht, deze nummers te horen weergalmen, in de wetenschap dat Locarno bezaaid is met kerken, abdijen en kloosters.
De uitleg van regisseur David Roux voor het inlassen van deze en andere Joodse elementen is heel simpel. Het verhaal is grotendeels afgeleid uit een persoonlijke en familiale ervaring. Zijn beide ouders waren artsen, zijn broer is arts, en zijn moeder, dochter van vervolgden tijdens de Shoah, bezweek in gelijkaardige omstandigheden aan kanker enkele jaren geleden. Het koor dat in de film Joodse liedjes voordraagt ten behoeve van de zieke is samengesteld uit exact dezelfde mensen die op deze wijze het einde van Davids moeder verzacht hebben.
Het moge duidelijk zijn dat L’ Ordre des Médecins geen vrolijke film is. Maar het bijwijlen pakkende verhaal, de Joodse tint ook, en vooral de uitmuntende vertolking van Jérémie Rénier, de Belgische acteur uit de eerste Dardenne-films, zorgen voor een toch wel boeiend schouwspel.
“M” is de raadselachtige titel van de documentaire geregisseerd door de Française Yolande Zauberman en voorgesteld in competitie in Locarno. Blijkt dat M staat voor Menahem Lang, het hoofdpersonage. De letter verwijst ook naar M le Maudit, de vervloekte uit de film van Fritz Lang.
En vervloekt kan je het leven tot nog toe van deze Menahem, een gevorderde dertiger, zeker noemen. Hij getuigt in de film over wat hem in zijn kinderjaren overkwam, traumata van de ergste aard waarvan hij nog steeds de stigmata draagt. Meerdere jaren, van zijn zevende af, was hij het slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag vanwege verschillende mannen. Bijzonder in zijn verhaal is het milieu waar de wandaden zich afspeelden: de ultraorthodoxe Israëlische stad Bnei Brak. Daar behoorde ook Menahem toe. Behoorde, want op zijn twintigste, als gescheiden jongeman, gaf hij er de brui aan, en zei de stad en de ultraorthodoxie vaarwel. Nu, zo’n vijftien jaar later, keerde hij er even terug, om voor de camera van Zauberman te getuigen van zijn nare herinneringen uit die bewogen jeugdjaren. Als eerste neemt hij haar mee naar de woonplaats van een van zijn misbruikers, die nog steeds met zijn moeder het appartement bewoont van toen. Destijds, na de aangifte aan de politie door Menahem, zat de man even vast, maar slechts even. Na psychiatrisch onderzoek werd hij ontoerekeningsvatbaar verklaard. Aan de gevel van het gebouw ontwikkelt zich een dovemansgesprek. Menahem probeert de man uit zijn tent te lokken met het verzoek om eens en voor altijd af te rekenen met het verleden door tegenover de camera het voorval uit te praten.
De man houdt zich (begrijpelijk) schuil en roept Menahem verwensingen toe. Elders in Bnei Brak heeft de cameraploeg meer geluk, vooral tijdens nachtelijke wandeltochten zijn de mensen loslippiger. Keerzijde van de medaille zijn de pover belichte beelden, tot het lelijke toe, die het kijken verstoren en de documentaire schaden. Een mengeling van toevallige en half geprogrammeerde ontmoetingen met ultraorthodoxen levert uit hun mond andere getuigenissen op van gelijkaardige misbruiken intra muros. Cruciaal bij die outing na jarenlang stilzwijgen is de innemende persoonlijkheid van Menahem, joviaal, goedlachs en vol vitaliteit, die het vertrouwen van de betrokkenen weet te winnen. Terloops, Menahem is nu (een bescheiden) acteur en af en toe cantor.
Advertentie
Tussendoor vangt Zauberman de bijzondere sfeer op in die wijken. Niet evident om, als vrouw dan nog wel, ongestoord ultraorthodoxe joden te filmen. De regisseuse ondervond echter weinig moeilijkheden. De tijden zijn veranderd, zegt ze, de gemeenschap is opener geworden. Haar beheersing van het Jiddisch hielp daarbij zeker. Zij plantte haar camera ook op een typisch joodsorthodox feest, met zingende en dansende chassidim in een uitgelaten sfeer. Prachtige bewegende beelden zijn het resultaat.
Het geschilderde onderwerp laat vermoeden dat ‘M’ een aanklacht is tegen Bnei Brak en haar gesloten ultraorthodoxe gemeenschap die deze ontoelaatbare praktijken in de doofpot steekt. Maar neen, Yolande Zauberman raakte onder de indruk van andere aspecten van de bewoners daar: hun geestdrift, hun oprechtheid, hun uitspraken recht voor de raap ook, en de hartstocht waarmee ze hun geloof beleven. Ze komen tot uiting in de film. Om haar tweeledige impressie te onderstrepen, beëindigt Zauberman haar film met volgend opschrift, een citaat van Franz Kafka: “ik loop tussen de mijnen met een mes om ze aan te randen, ik loop tussen de mijnen met een mes om ze te beschermen”. De camera van Zauberman is haar mes. ‘M’ kreeg in Locarno de speciale prijs van de jury, de op één na hoogste onderscheiding.
Ultraorthodoxe joden die hun gemeenschap de rug toekeren, ze zijn al langer dankbaar voer voor de geschreven media, nu grijpen ook films het onderwerp aan, bleek in Locarno. Een Zwitserse documentaire legde in dit opzicht de focus op het vrouwelijke pendant van Menahem Lang, in de persoon van Deborah Feldman. De schijnwerpers zijn al een tijd gericht op deze Amerikaanse jongedame, vooral sinds het uitbrengen van haar getuigenis in boekvorm (Unorthodox gevolgd door Exodus). Welbespraakte Sarah deed voorts haar opwachting in tv- shows, om ook daar haar verhaal te doen. Zij ontvluchtte de chassidiche Satmar-groepering in Brooklyn waar zij opgroeide en in het huwelijk trad. De uiterst strikte, in haar ogen archaïsche religieuze regels beletten haar ontplooiing, als mens en als vrouw, vertelt ze uitgebreid in de film. De camera volgt haar wanneer ze samen met haar zoontje, een jongen van pakweg 7-8 jaar over wie ze de voogdij kreeg, even langsrijdt in de Satmar-wijken van haar vroegere thuishaven. Het uiterlijk van moeder en zoon – hun klederdracht en haardos – contrasteert natuurlijk met het beeld in de straten daar. Alsof ze het antwoord niet kent, vraagt zij haar kindje of hij er zou willen uitzien als de jongetjes die hij onder ogen krijgt. ‘Neen’ is het verwachte antwoord.
De Zwitserse regisseuse Rebecca Miller (niet te verwarren met die andere Rebecca, de dochter van schrijver Arthur Miller) kadert de getuigenis van Feldman in een veel bredere reflectie op de onderdrukking van de vrouw wereldwijd. Niet op godsdiensten heeft ze het gemunt, stelt ze, wel op het globale fenomeen dat ook een cultureel, niet-religieus karakter heeft. Daarom voert ze nog vier andere vrouwen ten tonele, één uit elk continent, een Indische jongedame, een Somalische, een Japanse en een Duitse. Net als Feldman zijn ze allemaal activisten op hun specifieke terrein, boegbeelden in hun domein, rad van tong en – de meerderheid althans – fotogeniek. Ze komen dan ook overtuigend over, temeer daar geen stem hun argumenten weerlegt. In het Me Too-tijdperk komt een dergelijke film bijzonder gelegen, Rebecca Miller werd na afloop dan ook getrakteerd op een minutenlange staande ovatie. Haar film liep in wereldpremière.
Voor de Israëlische cinema is 2018 maar een pover jaar, internationaal bekeken. Geen enkele film geselecteerd op de grote festivals Berlijn, Cannes en Venetië. Dan maar Locarno. Hatzlila (= de duik), de Israëlische film die de Zwitserse organisatoren twee maanden voordien hadden uitgepikt, was een week voor aanvang bekroond tot beste inheemse film op het festival van Jeruzalem. Een goed voorteken.
Een kibboets in het noorden van Israël staat centraal in de plot. Het is er onrustig omdat de Libanese grens vlakbij is en de tweede Libanonoorlog woedt. Ter gelegenheid van de begrafenis van hun vader – met een jaar vertraging omdat hij zijn lichaam aan de wetenschap schonk -, komen drie broers samen. Yoav, de meest charismatische, liet een jaar lang niets van zich horen. Zijn verschijning gebeurt onder het afkeurende oog van broer Itaï, die hem zijn afwezigheid vooral verwijt ten aanzien van hun in de kibboets achtergebleven moeder.
Avi, de jongste broer, moet binnen twee dagen onder de wapens, en dat perspectief, in oorlogstijd, boezemt hem schrik in. Yoav en Itaï hebben hun legerdienst achter zich, hun ervaringen zijn uiteenlopend, zo ook hun advies aan Avi. Itaï moedigt hem aan om zich strijdlustig te tonen, terwijl Yoav hem afraadt om zich te melden. Dit meningsverschil wakkert het antagonisme tussen de oudere broers nog aan. Gauw wordt duidelijk dat Yoavs negatieve houding voortspruit uit het psychologische trauma dat hij overhield aan zijn milItaïre dienst. Telkens de alarmsirene in de kibboets weergalmt om te waarschuwen voor een nakende raket uit Libanon, krijgt Yoav een aanval van hyperventilatie. Ook zijn nachtrust is als gevolg niet meer wat zij was. Daar komt bij dat de broers een ultiem, zonderling verzoek van hun vader moeten zien in te willigen, dit terwijl die vader, eufemistisch uitgedrukt, niet erg geliefd was door Yoav. Humor kruidt de situaties, hier en daar, om de spanning even weg te werken. Voor zijn eerste film putte regisseur Yona Rozenkier uit autobiografische elementen, de figuur van de vader buiten beschouwing gelaten.
De tragikomedie die hij voor ogen had, komt er niet helemaal uit, daarvoor is de confrontatie tussen de broers te bitsig. Het te schaarse emotionele moment – een jongeman uit het kibboets sneuvelt – wordt met overdreven pathos benaderd. De komische noot komt hoofdzakelijk van hilarische doch al voorheen gehoorde moppen, verteld door een van de protagonisten. Effectief, dat wel, maar een inspiratieloos, lui aandoend procedé, weliswaar van eenvoudigere makelij dan het autonoom voortbrengen van originele komische oneliners, bijvoorbeeld. En het personage van de moeder, een dame met Italiaanse roots, is te weinig uitgediept. Vervelend, in de wetenschap dat verder geen vrouwelijke figuur een rol van betekenis speelt. Te veel mankementen om van Hatzlila volop een genietbare film te maken, maar het siert de regisseur dat hij met de weinig middelen voorhanden – de financiële envelop was flinterdun – een geloofwaardig decor en een tastbare sfeer wist op te bouwen.
Hij sneed kennelijk in het acteerbudget, want hijzelf en zijn twee echte broers vertolken de hoofdprotagonisten. Ze komen alle drie overtuigend over. Een jongerenjury bekroonde Hatzlila tot beste film in zijn categorie.
In de sectie Semaine de la Critique stond de Zwitserse documentaire L’ Apollon de Gaza geprogrammeerd. De fascinerende film probeert waarheid van fabel te onderscheiden in een verhaal dat in 2013 de media haalde. Toen kwam het bericht dat aan de kust van Gaza een bronzen standbeeld was aangestroomd, daterend uit zowat tweehonderd jaar voor onze tijdrekening. Dat omvangrijke kunstwerk stelde Apollo voor, de god van schoonheid en waarzeggerij in de Griekse mythologie. Een follow-up mededeling enkele maanden later maakte gewag van de verdwijning van deze Apollo. Was de ontdekking dan fake news? Of bestaat dit standbeeld van onschatbare financiële en archeologische waarde daadwerkelijk, en ligt het ergens verborgen? Samen met een journaliste ging regisseur Nicolas Wadimoff vijf jaar later op speurtocht, in Gaza vooral maar ook even in Israël. Zij ontmoetten de visser die de ontdekking deed, en verder allerlei mensen in Gaza die direct betrokken waren of de affaire van dichtbij gevolgd hebben. Een kleurrijke kenner en oud-wapenhandelaar, die orakelt alsof hij de waarheid in pacht heeft, komt aan het woord. Hij beweert bij hoog en laag dat de Apollo uit Gaza vals is, een grove recente nabootsing en geen antiek stuk. Maar hij staat alleen met zijn oordeel, alle andere ondervraagden, onder wie archeologen en overige kunstkenners, bevestigen de echtheid van het standbeeld. Volgens sommigen lag het niet in zee – de corrosie van het brons is relatief gering – maar werd het in Gaza binnengesmokkeld vanuit Egypte, langs één van de tunnels gegraven door Hamas. Speculaties doen de ronde over wie waar Apollo nu in zijn bezit houdt. Mogelijk de Palestijnse regering in Gaza, mogelijk de milItaïre vleugel van Hamas, of malafide handelaars. Experts delen de mening dat het standbeeld onverkoopbaar is op de zwarte markt. Een dame uit het Israel Museum in Jeruzalem stelt voor om het kunstwerk, wanneer het opnieuw opduikt, in haar museum te stallen, maar de Gazanen vinden dit idee belachelijk. Ze beschouwen deze Apollo als hun culturele erfgoed, en zwaaien er figuurlijk mee om hun nationalistische aspiraties kracht bij te zetten.
De Zwitserse regisseur Nicolas Wadimoff, woonachtig in Canada, heeft een cinematografische passie voor Gaza. Hij draaide er voordien twee films al. Hij viel ook voor de Palestijnse zaak, en niet zo een klein beetje, dat was na afloop te herkennen in Locarno tijdens een geanimeerde Q & A- sessie. Zonder nuance overlaadde hij Israël met alle kwaad. In het boeiende L’ Apollon de Gaza komen politieke reflecties echter nauwelijks aan bod.
Om de Franse kineast Claude Lanzmann te eren na zijn recente overlijden, voegde de organisatie van het festival zijn meesterwerk Shoah toe aan het cinematografische aanbod, in vier delen gespreid over evenveel dagen, negen uur in totaal. Een film voor de eeuwigheid.